Gepubliceerd op 30-10-2017

zoemer

betekenis & definitie

zoemer - Zelfstandignaamwoord
1. een apparaatje dat een signaal afgeeft in de vorm van een zoemend geluid
Toen de zoemer ging was het examen afgelopen en leverden de leerlingen zuchtend hun werk in.

Woordherkomst
Naamwoord van handeling van zoemen met het achtervoegsel -er