Gepubliceerd op 31-10-2017

vorm

betekenis & definitie

vorm - Zelfstandignaamwoord
1. ruimtelijke begrenzing van een voorwerp
Een stuk land in de vorm van een driehoek.
2. sjabloon of bak waarin iets gegoten of geperst kan worden
Het deeg van de taart werd in de vorm gedaan.
3. (veranderlijke) toestand van iets concreets
Het voorstel in deze vorm.
De module in deze vorm.
4. (sport) lichamelijke conditie
Hij is goed in vorm.
5. (grammatica) lijdende ~, passieve ~, → lijdende vorm
6. (grammatica) actieve ~, vormen van het werkwoord waarmee wordt uitgedrukt dat het onderwerp de handeling actief verricht
7. manier, methode
Deze vorm van autorijden.

vorm - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vormen
♢ Ik vorm
2. gebiedende wijs van vormen
vorm!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vormen
vorm je?

Woordherkomst
Via het Franse forme afgeleid van het Latijnse forma.

Synoniemen
[2] mal, matrijs, sjabloon
[3] conditie