zicht - Zelfstandignaamwoord
1. (n) de afstand die je kunt kijken door de lucht
♢ Vanaf het balkon hebben we vrij zicht op het haventerrein.
2. gezichtsvermogen
3. (f)/(m) (landbouw), (gereedschap) kleine zeis
♢ Gras maait men met de zeis, haver met een zicht.
zicht - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zichten
2. gebiedenwijs van zichten
Woordherkomst
Naamwoord van handeling van zien (met het achtervoegsel -t)
Synoniemen
[1] uitzicht
Verwante begrippen
gezicht, [3] sikkel, [1] blik, blikveld, panorama, weersgesteldheid,, [2] haver, rogge, sikkel, zeis
Gepubliceerd op 30-10-2017
zicht
betekenis & definitie