Gepubliceerd op 30-10-2017

zicht

betekenis & definitie

zicht - Zelfstandignaamwoord
1. (n) de afstand die je kunt kijken door de lucht
Vanaf het balkon hebben we vrij zicht op het haventerrein.
2. gezichtsvermogen
3. (f)/(m) (landbouw), (gereedschap) kleine zeis
Gras maait men met de zeis, haver met een zicht.

zicht - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zichten
2. gebiedenwijs van zichten

Woordherkomst
Naamwoord van handeling van zien (met het achtervoegsel -t)

Synoniemen
[1] uitzicht

Verwante begrippen
gezicht, [3] sikkel, [1] blik, blikveld, panorama, weersgesteldheid,, [2] haver, rogge, sikkel, zeis