willig - Bijvoeglijk naamwoord
1. volgzaam, bereid, gehoorzaam
2. levendig
3. (dierkunde) (seksualiteit) bronstig, tochtig, loops, hengstig
willig - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van willigen
♢ Ik willig
2. gebiedende wijs van willigen
♢ willig!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van willigen
♢ willig je?
Woordherkomst
afgeleid van wil (stam van het werkwoord willen) met het achtervoegsel -ig
Antoniemen
onwillig
Gepubliceerd op 31-10-2017
willig
betekenis & definitie