wandelen - Werkwoord
1. ergatief gericht een wandeling maken
♢ Ik ben gisteren naar de Griete gewandeld.
2. (inerg) ongericht een wandeling maken
♢ Mijn vader heeft altijd veel gewandeld.
Woordherkomst
van het Middelnederlands wandelen; maar via de wortels in het Protogermaans op te vatten als (freqtt) winden of wenden met het achtervoegsel -el
Verwante begrippen
tippelen, aan de wandel zijn, lopen, schrijden, stappen, treden, boswandeling, bergwandeling, ruimtewandeling, stadswandeling, strandwandeling
Gepubliceerd op 31-10-2017
wandelen
betekenis & definitie