uitkleden - Werkwoord
1. (refl) zich ~ de eigen kleding afnemen
♢ Hij had zich net uitgekleed om naar bed te gaan.
2. (ov) van kleding ontdoen
♢ Zij kleedde haar kindje uit en legde hem in zijn bedje.
3. (ov) overdrachtelijk iemand financieel zwaar benadelen
♢ Hij werd door die woekeraar helemaal uitgekleed.
Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en kleden(werkwoord)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: