tong - Zelfstandignaamwoord
1. (anatomie) beweeglijk lichaamsdeel in de mond; wordt gebruikt bij het spreken, proeven, kauwen en slikken en het schoonhouden van het gebit
♢ De brutale jongen stak zijn tong uit naar de agent.
2. wat gesproken wordt
♢ De tong van die streek is moeilijk te verstaan.
3. wat de vorm van een tong (1) heeft, bijvoorbeeld een landtong of de tong van een schoen
♢ De landtong loopt een heel eind in de oceaan.
4. een om zijn verfijnde smaak gewilde soort van platvis (Solea solea)
♢ In het restaurant bestelde de man altijd tong.
5. bij een slot: dat gedeelte van de schieter dat naar buiten komt
6. onderdeel van een muziekinstrument
♢ Een doorslaande tong is een strip van metaal, die in een precies passend frame vastgeklonken wordt.
tong - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tongen
♢ Ik tong
2. gebiedende wijs van tongen
♢ tong!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tongen
♢ tong je?
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: tonghe
Oudernederlands: tunga
Germaans: *tungōn
Indo-Europees: *dn̥ǵʰwéh₂s
Synoniemen
[1] verhemelte
[2] spraak, taal
[4] zeetong
Verwante begrippen
[3] landtong
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: