Gepubliceerd op 01-11-2017

thuis

betekenis & definitie

thuis - Zelfstandignaamwoord
1. een plek waar iemand woont en zich veilig voelt
Hier vindt zelfs deze zeldzame vlinder een thuis.

thuis - Bijwoord
1. op de eigen stek
Hij was thuis.
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
thuisbrengen: Hij bracht zijn moeder even thuis.

Woordherkomst
Samentrekking van te-huis.