waar - Zelfstandignaamwoord
1. koopwaar, te verhandelen goederen
2. aandeel in een onverdeeld landbouwbedrijf
3. voorzichtigheid, aandacht, hoede (-> waarschuwen)
waar - Bijvoeglijk naamwoord
1. correct, niet onwaar, overeenkomend met de werkelijkheid
waar - Bijwoord
1. Vragend: op welke plaats?
♢ Waar woont hij?
2. Betrekkelijk op welke plaats
♢ Dit is het huis waar hij tien jaar gewoond heeft''.
3. als locatief deel van een voornaamwoordelijk bijwoord vervangt een vragend voornaamwoord wat,welk
4. : waarvoor => waar doet zij het voor?
5. als locatief deel van een voornaamwoordelijk bijwoord vervangt een betrekkelijk voornaamwoord wat, dewelke
6. : bijv. waarachter => Ik opende de deur waar hij achter verborgen zat.
7. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
8. :waarmaken: Hij was niet in staat dat waar te maken.
waar - Voegwoord
1. geeft een gelijktijdigheid en gedeeltelijke tegenspraak aan
♢ Waar Nederland zich zorgen maakt over Sint-Maarten, rekent het eiland op zijn nieuwe status.
waar - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waren
♢ Ik waar
2. gebiedende wijs van waren
♢ waar!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waren
♢ waar je?
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: waer
Oudernederlands: war, wara
Germaans: *hwar
Spreekwoorden
♦ Alle waar is naar zijn geld.
Als een product duurder is, is het meestal van betere kwaliteit
♦ Goede waar prijst zichzelf.
Voor goede producten hoeft geen reclame gemaakt te worden: door eigen ervaring en die van anderen gaan mensen ze vanzelf kopen.
Uitdrukkingen en gezegden
♦ De ware jakob
♦ Niets is minder waar
Synoniemen
goederen
kloppend, goed, echt, correct, reëel
Antoniemen
onwaar
Verwante begrippen
daar
Gepubliceerd op 31-10-2017
waar
betekenis & definitie