sier - Zelfstandignaamwoord
1. rijkelijk eten en drinken zoals een gast die van een goede gastheer krijgt
2. iets wat als verfraaiing van het uiterlijk dient
sier - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sieren
♢ Ik sier
2. gebiedende wijs van sieren
♢ sier!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sieren
♢ sier je?
Woordherkomst
[1] van het Middelnederlandse woord chiere "gelaat (als uitdrukking van stemming), gastvrij onthaal"
[2],[3] van het Middelnederlandse woord siere "pracht, opschik", cognaat met Duits Zier; op te vatten als Naamwoord van handeling sieren
Uitdrukkingen en gezegden
♦ goede sier maken
1. uitgebreid genieten van prettige dingen die je eigenlijk niet toekomen
Synoniemen
[1] onthaal
[2] opschik, sieraad, tooi, versiersel
Gepubliceerd op 02-11-2017
sier
betekenis & definitie