kaal - Bijvoeglijk naamwoord
1. zonder of met heel weinig hoofdhaar, veren, bladeren, begroeiing, enzovoort
kaal - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kalen
♢ Ik kaal
2. gebiedende wijs van kalen
♢ kaal!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kalen
♢ kaal je?
kaal - Zelfstandignaamwoord
1. (Jiddisch-Hebreeuws) joodse gemeente
2. (Jiddisch-Hebreeuws) gemeenschap, publiek
Woordherkomst
[bijvoeglijk naamwoord]: van het Middelnederlandse woord cale
[zelfstandig naamwoord]: van Jiddisch
Verwante begrippen
Hebreeuws: kahal, kehila, Asjkenazisch Hebreeuws: kehillo, Jiddisj ook: kehille, kille
Gepubliceerd op 04-12-2017
kaal
betekenis & definitie