Gepubliceerd op 04-12-2017

hoofd

betekenis & definitie

hoofd - Zelfstandignaamwoord
1. (anatomie) een belangrijk lichaamsdeel, helemaal bovenaan het lichaam, waarin zich de hersenen en de meeste zintuigen bevinden
Vroeger werden misdadigers van het hoofd ontdaan.
2. het hoogste of het voorste deel
Aan het hoofd van de tafel stond een beeldje.
3. (figuurlijk) belangrijker, hoogste (als eerste deel van een samenstelling)
Je moet hoofd- en bijzaken uit elkaar te houden.
4. iemand die gezag heeft over anderen
Hij is het hoofd van de afdeling.
5. (waterstaat) een haaks op een rivieroever of kust aangelegde krib, dam, golfbreker of (wandel-) pier
Op de hoofden zijn altijd wel hengelaars aan het vissen.

Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: hovet
Oudernederlands: hōvit
Germaans: *haubudan
Indo-Europees: *káput

Synoniemen
[1]: bol, harses, kanis, kersenpit, knar, kop
[5]: krib, havendam, pier, steiger, wandelpier

Verwante begrippen
[5]: brug, dam, dijk, golfbreker