hoofd - Zelfstandignaamwoord
1. (anatomie) een belangrijk lichaamsdeel, helemaal bovenaan het lichaam, waarin zich de hersenen en de meeste zintuigen bevinden
♢ Vroeger werden misdadigers van het hoofd ontdaan.
2. het hoogste of het voorste deel
♢ Aan het hoofd van de tafel stond een beeldje.
3. (figuurlijk) belangrijker, hoogste (als eerste deel van een samenstelling)
♢ Je moet hoofd- en bijzaken uit elkaar te houden.
4. iemand die gezag heeft over anderen
♢ Hij is het hoofd van de afdeling.
5. (waterstaat) een haaks op een rivieroever of kust aangelegde krib, dam, golfbreker of (wandel-) pier
♢ Op de hoofden zijn altijd wel hengelaars aan het vissen.
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: hovet
Oudernederlands: hōvit
Germaans: *haubudan
Indo-Europees: *káput
Synoniemen
[1]: bol, harses, kanis, kersenpit, knar, kop
[5]: krib, havendam, pier, steiger, wandelpier
Verwante begrippen
[5]: brug, dam, dijk, golfbreker
Gepubliceerd op 04-12-2017
hoofd
betekenis & definitie