Gepubliceerd op 04-12-2017

gips

betekenis & definitie

gips - Zelfstandignaamwoord
1. (scheikunde) een uit calciumsulfaat en water uithardende witte vaste stof: CaSO4·2H2O

gips - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gipsen
♢ Ik gips
2. gebiedende wijs van gipsen
gips!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gipsen
gips je?

Woordherkomst
< Middelnederlands ghips < Latijns gypsum < Oudgrieks γύψος (< uit een Semitische taal)

Synoniemen
calciumsulfaatdihydraat