gaan - Werkwoord
1. ergatief zich in een bepaalde richting bewegen, meestal van de spreker af
♢ Hij ging naar Amerika.
2. mogelijk zijn
♢ Dat gaat niet.
3. (auxl) vormt een onmiddellijke toekomende tijd
♢ En nu ga ik slapen.
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: gaen, gaan, ghan, ganghen
Oudernederlands: gān
Germaans: *gānan
Indo-Europees: *ǵʰēh₁-
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: