flux - Zelfstandignaamwoord
1. stroom, stroming, vloed
♢ Zoodat in den gewonen gang der tijden en voor de middelmatige menschen deze flux en reflux van symboliek en realisme even belangrijk zijn en vrijwel hetzelfde beteekenen: de drang naar bewustwording en begrip van het leven.
2. (natuurkunde) (elektrotechniek) de hoeveelheid doorstroom door een oppervlak (aantal krachtlijnen dat loodrecht door een oppervlakte-eenheid gaat)
♢ 'flux', magnetische flux, krachtlijnen van een magneet
3. (metallurgie), (elektronica) een zout of hars met een laag smeltpunt dat gebruikt wordt om oxidatie tijdens het solderen te verhinderen, soldeerflux
♢ Mijn flux is op; ik moet nieuwe halen.
flux - Bijwoord
1. (verouderd) tot in de 19e eeuw voorkomende schrijfwijze van fluks
♢ En buldert dat het dreunt. Flux beeft het arme wicht,<br />En schuilt in moeders schoot, de handen voor 't gezicht.
Woordherkomst
via het Engelse woord flux en Frans flux uit het Latijns fluxus; het citaat onder [1] lijkt op een Franse herkomst te duiden, het citaat onder [2] op een Engelse; beide citaten geven aan dat flux al eerder werd gebruikt dan 1950 waar Van Dale Etymologisch woordenboek het in 1997 op hield
Gepubliceerd op 14-11-2017
flux
betekenis & definitie