Gepubliceerd op 14-11-2017

filter

betekenis & definitie

filter - Zelfstandignaamwoord
1. (scheikunde) (huishouden) een poreus voorwerp waar water of gassen doorheen kunnen om gezuiverd te worden
Met zo'n filter krijg je deze rommel zeker uit het water.
als de gaatjes in het filter groot zijn, spreekt men meestal van een zeef
2. (fotografie) (optica) voorwerp om een bepaald deel van het lichtspectrum tegen te houden (blauwfilter, geelfilter, kleurfilter, lichtfilter, roodfilter, polarisatiefilter, ultravioletfilter)
3. (elektrotechniek) (elektronica) een apparaat dat trillingen van verschillende frequentie niet in gelijke mate doorlaat
Vroeger waren condensatoren en spoelen onontbeerlijk voor de constructie van een goed filter
met de komst van enigszins betaalbare computers ontstond het vakgebied digitale signaalverwerking hetgeen de mogelijkheden van filtertechnieken enorm vergrootte
4. (informatica) software om de toegang tot ongewenste internetpagina's te verhinderen dan wel ongewenste e-mails te blokkeren (internetfilter, netfilter, pornofilter, spamfilter)

filter - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van filteren
♢ Ik filter
2. gebiedende wijs van filteren
filter!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van filteren
filter je?

Woordherkomst
Via Frans en/of Duits ontleend aan Middeleeuws Latijn filtrum «zeefdoek», op zijn beurt ontleend aan een Germaans woord verwant aan vilt.

Verwante begrippen
[1] filtreren, hor, roerzeef, rooster, theezeef, zeef, zeefdoek, zeefdruk, [3] demodulator, discriminator, bandbreedte, frequentieband, selector, toonregeling