Gepubliceerd op 30-10-2017

-er

betekenis & definitie

-er - Achtervoegsel
1. toegevoegd aan de werkwoordsstam|stam van een overgankelijk of inergatief werkwoord: het agens dat de actie van het werkwoord uitvoert
[[arbeider|arbeider]], [[wekker|wekker]]
2. toegevoegd aan de eigennaam van sommige plaatsen en gebieden: de aanduiding van een mannelijke inwoner of ingezetene
[[Amsterdammer|Amsterdammer]], [[Limburger|Limburger]]
3. instrument waarmee de handeling wordt verricht die het grondwoord noemt
[[gieter|gieter]], [[prikker|prikker]]

Woordherkomst
[1] Van het oud Nederlandse *-āri, -ere, van het Protogermaanse *-ārijaz, geleend van het Latijnse -ārius
[2] Van het Oudnederlandse -iro, -oro, van het Protogermaanse *-izô, *-ōzô.
[3,4] Van het Oudnederlandse *-āri, van het Protogermaanse *warjaz

Verwante begrippen
[zelfstandig naamwoord 1,2] -ster (vrouwelijk), -ers (meervoud), [bijvoeglijk naamwoord 1] -st (overtreffende trap), -s (partitief), [bijvoeglijk naamwoord 2] -s, [werkwoord] -el