Gepubliceerd op 13-11-2017

egaal

betekenis & definitie

egaal - Bijvoeglijk naamwoord
1. effen
Het kleedje was egaal rood.
2. gelijkmatig.
De lucht was egaal helder.
3. onverschillig.
't Is mij egaal.
4. glad, zonder hobbels, bobbels of klonten
Ik maakte de grond eerst egaal voordat ik het gras ging inzaaien.
Voor het maken van pannenkoeken heb je een egaal beslag nodig.

Woordherkomst
afgeleid van het Franse égal (met het achtervoegsel -aal)