drukken - Werkwoord
1. (inerg) kracht uitoefenen op
♢ Door te drukken tegen de deur zal deze opengaan.
2. (inerg) poepen
♢ De jongen moest nodig drukken.
3. (ov) verkort voor afdrukken
♢ Wil je die folders al laten drukken?
4. (ditr) iemand iets in de handen ~: iemand iets geven of hij nu wil of niet
♢ Vandaag kreeg ik een agenda in mijn handen gedrukt.
5. met je vinger ergens op duwen
♢ Hij drukte met zijn wijsvinger op de drukknop van de bel.
drukken - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord druk
Gepubliceerd op 13-11-2017
drukken
betekenis & definitie