diep - Bijvoeglijk naamwoord
1. waar de bodem ver naar beneden is, diepliggend
♢ Toen hij tien was geworden mocht hij het diepe water van het zwembad in.
2. vanaf het referentiepunt ver naar achteren uitstrekkend, diep doorlopend
♢ Zoek eens goed in die diepe kast! het kan ook helemaal achterin liggen.
3. (figuurlijk) intens
♢ Met diepe gevoelens van spijt en schuld sturen we je dit schrijven
4. (fotografie) verzadigd
♢ de lucht was die dag diepblauw
diep - Zelfstandignaamwoord
1. (verouderd) diepte
♢ ... dat, gelijk de parel uit het diep van de zee moet worden opgedoken, ...
2. (verouderd), (figuurlijk) binnenste
♢ De Maan lachte uit het diep zich-zelve tegen
3. (aardrijkskunde), (verouderd), (figuurlijk) zee
♢ Hoe't grondeloose diep meer zants en waters spoogh
4. (aardrijkskunde) diep water, vooral gebruikt voor een vaargeul tussen ondiepten
♢ Het Ganzendiep is een afgedamde rivierarm van de IJssel. Het zelfbedieningspontje vaart over dit diep.
5. (aardrijkskunde) kanaal (vooral in Noordelijk Nederland), ook gebruikt voor gekanaliseerde riviertjes
♢ Het voormalige rechtgetrokken diep is opnieuw aangelegd en kronkelt nu weer door het landschap.
diep - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diepen
♢ Ik diep
2. gebiedende wijs van diepen
♢ diep!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diepen
♢ diep je?
Antoniemen
ondiep
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: