Gepubliceerd op 10-11-2017

breken

betekenis & definitie

breken - Werkwoord
1. ergatief (algemeen) in stukken uiteenvallen
De ruit is vanmiddag gebroken.
2. ergatief een doorgang, scheiding forceren
3. ergatief (van de jongensstem) wisselen
In de puberteit breekt de jongensstem
4. ergatief (natuurkunde) (optica) veranderen van richting van stralen
licht dat door middel van een prisma afgebogen worden|wordt
5. (ov) in stukken uiteen doen vallen
Vanmiddag brak een hevige windvlaag de ruit van de voorkamer.

Uitdrukkingen en gezegden
♦ De staf over iets/iemand breken
iets/iemand afkeuren
♦ Een lans breken voor iemand
het voor iemand opnemen ofwel: voor iemand de best doen diegene ergens mee te helpen iets te verkrijgen
♦ Een potje kunnen breken (bij iemand)
iemand wordt niet gauw boos
♦ Ergens een lans voor breken

♦ Het ijs is gebroken
na een kil begin is men vriendelijk tegen elkaar
♦ Iemand kunnen maken en breken
de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden
♦ Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken.
om iets te bereiken moet je kosten maken of moeite doen
♦ Langzaam aan, dan breekt het lijntje niet.
je kunt beter rustig doorwerken, dan kan er het minste fout gaan
♦ Men kan geen ijzer met handen breken.
iets niet doen omdat er op dat moment de tijd/middelen niet voor handen zijn
♦ Nood breekt wet.
bij moeilijke omstandigheden is er meer geoorloofd
♦ Nu breekt mijn klomp.
van verbazing niet meer weten wat te zeggen

Synoniemen
kapot maken, schenden, stukslaan, verbrijzelen

Verwante begrippen
breking, breuk, fractuur, schending, schennis, verbreking