Gepubliceerd op 10-11-2017

boer

betekenis & definitie

boer - Zelfstandignaamwoord
1. (landbouw) (beroep) landbouwer, agrariër, landman
In Groningen wonen rijke boeren op het Hoogeland.
2. door uitbreiding: iedereen die iets levert of produceert
ik ga naar de patatboer, even een vette bek halen
3. (scheldwoord) persoon zonder of met weinig beschaving
De supporters van PSV worden ook wel uitgescholden voor boeren.
4. speelkaart waarvan de waarde meestal tussen die van de 10 en de vrouw ligt
Bij klaverjassen heet de troef-boer ook wel jas vandaar de term klaverjassen.
5. geluid dat wordt geproduceerd als lucht uit de maag via de slokdarm naar buiten komt
De onbeschofte man liet een luide boer.

boer - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boeren
♢ Ik boer
2. gebiedende wijs van boeren
boer!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boeren
boer je?

Woordherkomst
Verwant aan bouwen en buur