aantrekken - Werkwoord
1. (ov) een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen
♢ De magneet trekt alle ijzerdeeltjes aan.
2. (ov) aanlokken
♢ De zoete geur trok veel wespen aan.
♢ Werken in een ziekenhuis trekt me niet aan.
3. (ov) vaster doen sluiten, vastzetten
♢ Hij trok de handrem goed aan.
♢ Hij trok het touw goed aan zodat het pakje dicht bleef zitten.
4. (ov) iets ~: kleding aandoen
♢ Ik ga even iets anders aantrekken.
5. ergatief een stijgende lijn vertonen
♢ De economie trok vorig kwartaal flink aan.
6. (refl) zich ~ van: zijn gedrag wijzigen naar aanleiding van een uitwendige invloed
♢ Hij trok zich niets aan van die hoge boete en ging door met veel te hard te rijden.
7. (rcpq) elkaar ~ een attractieve wisselwerking ondergaan
♢ Volgens de wet van de zwaartekracht trekken twee massa's elkaar aan.
Woordherkomst
samenstelling van aan(voorzetsel) en trekken(werkwoord)
Verwante begrippen
aandoen, aanhalen, aanlokken, bekoren, opbrengen, opleggen, toelachen, trekken, verlekkeren
Gepubliceerd op 31-10-2017
aantrekken
betekenis & definitie