Gepubliceerd op 31-10-2017

aantrekken

betekenis & definitie

aantrekken - Werkwoord
1. (ov) een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen
De magneet trekt alle ijzerdeeltjes aan.
2. (ov) aanlokken
De zoete geur trok veel wespen aan.
Werken in een ziekenhuis trekt me niet aan.
3. (ov) vaster doen sluiten, vastzetten
Hij trok de handrem goed aan.
Hij trok het touw goed aan zodat het pakje dicht bleef zitten.
4. (ov) iets ~: kleding aandoen
Ik ga even iets anders aantrekken.
5. ergatief een stijgende lijn vertonen
De economie trok vorig kwartaal flink aan.
6. (refl) zich ~ van: zijn gedrag wijzigen naar aanleiding van een uitwendige invloed
Hij trok zich niets aan van die hoge boete en ging door met veel te hard te rijden.
7. (rcpq) elkaar ~ een attractieve wisselwerking ondergaan
Volgens de wet van de zwaartekracht trekken twee massa's elkaar aan.

Woordherkomst
samenstelling van aan(voorzetsel) en trekken(werkwoord)

Verwante begrippen
aandoen, aanhalen, aanlokken, bekoren, opbrengen, opleggen, toelachen, trekken, verlekkeren