Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Gepubliceerd op 31-03-2017

Wiel

betekenis & definitie

Wiel - 'aan een wiel blijven hangen', 'in iemands wiel zitten': achter een andere renner blijven fietsen zodat men geen hinder heeft van de wind en z'n krachten kan sparen. Wordt ook wieltjes zuigen genoemd. Fr. être, rester dans les roues.

Ik had me daar toen misschien ook beter in zijn wiel kunnen zetten om te proberen hem in de slotfase af te schudden. - Wieler Revue 14.12.1990

'Het goede wiel pakken': achter de renner aanrijden die het meeste voordeel levert bij een sprint of demarrage. 'Iemand uit de wielen (het wiel) rijden': er vandoor gaan. 'Een wiel steken': een nieuw wiel monteren. 'Op het wiel springen': een tegenstander die poogt te ontsnappen direct volgen. Vgl. Fr. sauter dans la roue. 'Van(uit) het wiel komen': gelanceerd worden in de sprint, aanvallen. 'Op het wiel rijden': een tegenstander in de gaten houden door in zijn buurt te blijven. Fr. se cramponner. 'In het wiel kruipen': passief achter een tegenstander gaan fietsen. Fr. prendre la roue de quelqu'un. 'Tussen de wielen': in de groep (meefietsen).