Synoniemen zoeken
Synoniem van wiel
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
wiel
wiel - rond onderdeel van een werktuig dat in het midden is verbonden aan een as die meedraait, of dat op een as draait. Ook, in de taal van militairen en in schrijftaal, rad. Aan de achter- respectievelijk voorkant van voertuigen bevinden zich achterwielen en voorwielen. Onder de neus van een vliegtuig zit een klein neuswiel. Een loopwiel is een niet-aangedreven wiel van een voertuig. Met een drijfwiel wordt een voertuig (via motorische kracht of spierkracht) aangedreven. In het loopvlak van een tandwiel zijn uitsparingen aangebracht. Synoniemen: tandrad, kamrad, kamwiel. Loopt er een ketting over, dan heet een tandwiel een kettingrad; als het wordt voortbewogen door een wormschroef is het een wormwiel. Het kleinste tandwiel van twee op elkaar werkende tandwielen noem je het rondsel; een rondsel heeft minimaal vijf tanden. Zwenkwielen, die bijvoorbeeld onder meubels kunnen worden gemonteerd, zijn in alle richtingen wendbaar. Het zware, op een as bevestigde vliegwiel moet ervoor zorgen dat iets gelijkmatig draait.

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Wiel
Een cirkelvormig plat lichaam, dat om een as kan draaien. Beide woorden hebben volkomen dezelfde beteekenis. In sommige samenstellingen wordt meer het eerste, in andere meer het tweede gebruikt. In enkele streken van ons land wordt rad buiten samenstelling niet gebruikt. Men zegt zoowel het vijfde rad aan een wagen, als een tweewielig voertuig. Een kamrad, een vliegwiel. Radbeslag, wielschoen. Onder het rad raken , een rad voor de oogen draaien, in de melen rijden, een spaak in ’t wiel steken. In figuurlijken zin altijd raddraaier, in eigenlijken steeds wieldraaier.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
wiel
wiel - zelfstandig naamwoord
1. rond voorwerp dat kan draaien en dat op de bodem rust
♢ de wielen zorgen ervoor dat een auto kan rijden
1. hem in de wielen rijden
[hinderen]
2. het wiel opnieuw uitvinden
[iets bedenken dat iemand anders al bedacht]
3. het vijfde wiel aan de wagen
[iemand die overbodig is]
4. onder de wielen komen
[overreden worden]
5. iemand een spaak in het wiel steken
[hem tegenhouden, hinderen]
Zelfstandig naamwoord: wiel
het wiel
de wielen
het wieltje