Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Totemisme

betekenis & definitie

Het woord totem is afkomstig uit de Indiaansche Algonkin-taal en duidt een symbool aan, dat meestal aan het dierenrijk ontleend en als een mytisch vertegenwoordiger van den stam te beschouwen is. De totem is of een eetbaar, onschadelijk, of een gevaarlijk, gevreesd dier, soms een plant of een natuurkracht, b.v. regen, wind, water (zie Sigm.

Freud, Totem und Tabu, Leipzig und Wien, 1913 blz. 2), de beschermgeest van den stam, die zijne kinderen kent en hun in droomen waarschuwingen zendt. De totemgenooten hebben de heilige, niet straffeloos te verzuimen verplichting, hun totemdier niet te dooden en zijn vleesch niet te eten. Met het totemisme gaat meestal gepaard exogamie (huwen buiten den stam) hoewel het verband tusschen beiden nog niet afdoende is aangetoond (zie J.G. Frazer, Totemism and Exogamy, London 1910 en Walther Heape, Sex Antagonism, London 1913) en soms ook het geloof aan zielsverhuizing. Bij de feesten, die de totemgenooten vieren, worden ceremonieele dansen uitgevoerd, waarbij de bewegingen en eigenaardigheden van het totemdier worden voorgesteld. Het totemisme had een krachtig leven bij de Noord-Amerikaansche Indianen, maar valt in vele vormen ook waar te nemen bij de volken van Zuid-Azië, bij Maleiers, in Australie en onder vele Afrikaansche stammen.

Bij de Zuid-Amerikaansche Indianen schijnt het minder voor te komen, maar geheel onbekend is het niet. Everard F. im Thurn, Among the Indians of Guiana, London 1883 blz. 184, schrijft dat de meeste Arowakken ‘assert that each family is descended - their fathers knew how, but they themselves have forgotten - from its eponymous animal, bird or plant’. Henri Coudreau, Chez nos Indiens, Paris 1893 blz. 209, verhaalt dat iedere Indiaan zich een ‘Esprit-Playe’ kiest; ‘s'il choisit, par exemple, le piaye-maïpouri, il ne mangera jamais du maïpouri, le maïpouri est son piaye, c'est a dire, dans ce cas, son protecteur, son ange gardien’. En volgens C. Van Coll, Gegevens, zouden de Karaïben gelooven van wormen af te stammen, waarom zij zich streng onthouden van het eten van de tokoema, den kabbesworm (zie COLEOPTERA). Of men in beide gevallen te doen heeft met overblijfselen van totemisme is niet zeker.

De slangenvereering (zie aldaar), die onder de negers in Suriname voorkomt is waarschijnlijk een rest van totemisme, wat ook de sneki-prei (zie SLANGENVEREERING) zou doen veronderstellen. Dat huwelijkswetten, die in Afrika met het totemisme samenhingen, in den staat van slavernij en bij den geringen aanvoer van vrouwen, verloren zijn gegaan, spreekt van zelf. Het is niet onwaarschijnlijk, dat ook het geloof aan de treef (zie aldaar) sporen van totemisme bevat. De mededeeling van J. Crevaux, Voyages dans l'Amérique du Sud, Paris 1883, dat elke Boschneger-familie een eigen heilig dier zou hebben, moet in twijfel getrokken worden en geldt wellicht voor vroeger tijd; Philip Fermin, Nieuwe Algem. beschr. van de col. van Suriname, Harl. 1770 verzekert althans ‘dat ieder huisgezin, om zo te spreeken, zyn byzonder dier heeft om aan te bidden’, en verder: ‘Zy gelooven vast, dat, wanneer zy het dier, waar voor zy eerbied hebben, aanbidden, hetzelve hun, noch hunne kinderen, nooit kwaad zal doen’.... ‘En terwyl de keus niet van hun, maar van hunne voorouders komt, houden zy zich onvermydelijk verpligt, deze wet te gehoorzamen’....Een geval van het geloof aan zielsverhuizing deelt J.E. Loth (T.A.G. 15 Maart 1910) mede: Aucaner-Boschnegers verzochten hem dringend een buiten-gewoon lastigen boomkikvorsch, die hem door het luide gekwaak het slapen onmogelijk zou maken, niet te verjagen, daar deze een kind van zijn kano-bestuurder was.

< >