Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Phosphaat

betekenis & definitie

phosphorzure kalk in ruwen toestand, wordt, omgezet in superphosphaat, als meststof gebruikt. Volgens de onderzoekingen van den mijningenieur G.

Duyfjes kunnen de op de Benedenw. Eilanden voorkomende phosphaten, naar de wijze van ontstaan, in vier groepen worden ingedeeld:1o. Afzettingen van guano, die in meerdere of mindere mate door kalkhoudend regenwater in phosphorzure kalk zijn omgezet; deze zijn weer te onderscheiden in twee groepen, naarmate de oorspronkelijke guano afkomstig was van zeevogels en op een eilandje werd opgehoopt, dan wel door vleermuizen, konijnen en dergelijke in grotten en holen werd afgezet. De eerste soort komt alleen op Klein-Curaçao

voor. Van de tweede zijn er talrijke vindplaatsen, o.a. op Hato, Ascencion en Noordkant, alle op Curaçao, Bolivia op Bonaire en op Aruba in een grot ten westen van Serro Colorado.

2o. Holenphosphaten voorkomende waar de in grotten afgezette guano geheel is overgegaan in phosphorzure kalk, gemengd met meer of minder koolzure kalk. De kalksteen, die den bodem en de wanden van de grot vormt, is dan door het phosphorzuur uit de guano in een onzuivere phosphorzure kalk veranderd. Deze soort phosphaat vindt men op Curaçao o.a. op de plantages Fuik, Ascencion, St. Hyronimo, op Bonaire op de plantage Slagtbaai. De ontginning van deze phosphaten, die onmiddellijk te herkennen zijn door het voorkomen van ingesloten landschelpen en beenderen en tanden van vleermuizen en konijnen, is op verscheidene plaatsen beproefd, maar nergens gelukt, omdat de hoeveelheid spoedig uitgeput raakte en de kwaliteit zeer afwisselend was.
3o. Phosphaten ontstaan uit de overblijfselen van groote, op het strand aangespoelde zeedieren, voornamelijk haaien, die aanleiding hebben gegeven tot de vorming van phosphorzuurhoudenden kalksteen, waarin beenderen en tanden dezer dieren. Deze phosphaat komt voor op de plantage Columbia op Bonaire en is in kwaliteit en kwantiteit van geen beteekenis.
4o. Phosphaten, die ontstaan zijn uit de omzetting van kalksteen in phosphaat, door oplossingen van phosphorzuur, afkomstig van thans geheel verdwenen lagen guano. Zulke afzettingen zijn bekend van de plantages Santa Barbara op Curaçao en van Serro Colorado en Serro Culebra op Aruba. Het ontstaan van deze phoshaatlagen moet verklaard worden uit herhaalde dalingen en rijzingen van het

land (Zie daarover Duyfjes in het Kol. Verslag van Curaçao, 1910 en AARDKUNDE). Deze soort phosphaat is de belangrijkste en heeft gedurende tal van jaren aanleiding gegeven tot ontginning op groote schaal.

Curaçao bezit van alle eilanden in Midden-Amerika de belangrijkste afzetting.

Bij de phosphaatafzetting van de Banki Jesurun, in 1909 door den directeur van de Aruba Phosphaat Maatschappij, den heer Walker, ontdekt, kwam de afzetting slechts over een zeer kleine uitgestrektheid aan de oppervlakte, maar bleek een groote ondergrondsche uitgestrektheid te bezitten, waaruit Duyfjes de gevolgtrekking maakt, dat feitelijk overal onder de kalksteen phosphaat kan voorkomen, maar dat men de meeste kans heeft op de hoogst gelegen gedeelten, omdat het waarschijnlijk is dat daar eenmaal eilandjes geweest zijn, die tot guano afzetting aanleiding hebben kunnen geven.

Uit het voorkomen van de afzettingen op Aruba besluit Duyfjes tot de mogelijkheid van het voorkomen van dergelijke afzettingen op Curaçao - ook buiten Santa Barbara - en op Bonaire, b.v. op de plantages Fontein en Santa Barbara. Volgens een mededeeling in het Kol. Verslag. Curaçao 1911 werd op 1 Nov. 1910 te 's Gravenhage opgericht het Bonaire phosphaat Syndicaat, dat den mijningenieur D.F. Schuiling naar Bonaire zond. In Jan. 1911 werden de boormachines opgesteld en namen de werkzaamheden een aanvang; in de volgende kol. Verslagen vindt men daaromtrent geen mededeelingen.

De ontdekking van phosphaat op de Benedenw. Eilanden is te danken aan een jong Engelschman John Godden, die geruimen tijd op de eilanden boven den wind, voornamelijk op Sombrero, het voorkomen van phosphaat had bestudeerd. Op een reis in Juni 1871 van Curaçao naar Bonaire, waar hij het voorkomen van phosphaat vermoedde, was hij door hevigen tegenstroom verplicht aan de lijzijde van het onbewoonde eilandje Klein-Curaçao te ankeren. Hier ontdekte hij dat de bodem bijna uitsluitend uit phosphaat was samengesteld. Voor een deel

was de ontdekking dus aan een toeval te danken. Tot dien tijd was de stof aan de bewoners van Curaçao, Aruba en Bonaire onbekend. Niet aldus op de Bovenw. eilanden, waar men reeds herhaaldelijk pogingen in het werk had gesteld om phosphaat te vinden. Men kende daar de phosphaat-ontginningen op het nabijgelegen eiland Sombrero. Het mag wel verwondering wekken, dat de Nederl.Regeering niet meer aandacht aan het voorkomen van phosphaat op de eilanden heeft geschonken, als men weet dat reeds in Maart 1885 aan den kommandant van de brik de Lynx, Jhr. H.J.L.I. de Vaynes van Brakell door den Minister van Koloniën de geheime last was gegeven om onder de Avis- en Rocas-eilanden - omtrent welker bezit toen twijfel bestond - de klippen op te sporen, waarde rijkste guanolagen te vinden waren.

De uitkomst van het te Leiden ingestelde onderzoek van de medegenomen monsters schijnt ongunstig geweest te zijn (zie van Brakell's Zestien Zeereizen, Amst. 1870 en Hamelberg's artikel in Neerlandia van Juli 1908). Godden vroeg en verkreeg concessie tot het ontginnen van phosphaten van Klein-Curaçao, waarvan de grond geheel gouvernementseigendom was. Hem werd toegestaan om voor den tijd van 10 (later verlengd tot 15) jaren, tegen betaling van een concessierecht van ƒ2.12 per oude

Curaçaosche scheepston (± ƒ1 per M ) de phosphaat van Klein-Curaçao te ontginnen en uit te voeren. Reeds in hetzelfde jaar zeilde het eerste schip met phosphaat naar Londen. De phosphaat kwam er voor als een losse, poederachtige massa, die een vasteren kalksteen 2 tot 3 M. dik bedekte, en bevatte gemiddeld 70% phosphorzure kalk, benevens een geringe hoeveelheid stikstofhoudende verbindingen, om welke reden zij aanvankelijk als Curaçao-guano in den handel werd gebracht. De phosphaat bracht te Londen hooge prijzen op en Godden heeft er schatten mede verdiend, terwijl de koloniale kas maar een matig voordeel gehad heeft van dezen rijkdom des bodems. Van 1871-1888 (het laatste jaar der ontginning) is een hoeveelheid uitgevoerd, die geschat wordt op 90.300 ton à 1000 K.G. Na 1888 kwam de concessie in andere handen.

In 1913 werd van Klein-Curaçao nog 1913 M3 phosphaat 2de klasse uitgevoerd. Begin 1914 heeft de concessionaris van de concessie afstand gedaan.

Na de ontdekking van Godden en telkens na volgende ontdekkingen, heerschte er op Curaçao, Aruba en Bonaire een ware guano-koorts. Overal werd naar phosphaat gezocht. Op Aruba ontdekte in 1873 of in het begin van 1874, de heer Henri Waters Gravenhorst belangrijke afzettingen van phosphorzure kalk op Serro Colorado, aan de zuidoostpunt van het eiland. Voor er echter tot ontginning kon worden overgegaan werd een langdurig proces gevoerd tusschen de Aruba Gold-Mining Company te Londen en het koloniaal gouvernement. Aan F. Isola was

n.l. in 1867 voor 25 jaar het uitsluitend recht verleend om op Aruba goud en andere delfstoffen te ontginnen. Deze concessie was ten slotte overgedragen aan de Aruba Island Gold Mining Company, die nu hare rechten op de phosphaatlagen liet gelden. In zijn zitting van 1 Juni 1877 maakte de Hooge Raad uit, dat in deze concessie met het woord delfstoffen slechts metalen en metaalhoudende ertsen bedoeld waren, waartoe phosphorzure kalk niet behoort en dat dus voor de phosphorzure kalk van Serro Colorado geen concessie was verleend (Zie over deze zaak A.M. Chumaeciro Az., De Natuurlijke Hulpbronnen van de Kolonie Curaçao,'s Gravenh. 1879). Door deze beslissing kreeg het koloniaal bestuur de vrije beschikking over de phosphaatbeddingen; bij publieke inschrijving werd nu op 7 Jan. 1879 de concessie verleend aan Ch. B. Sewell te Londen, die in overleg met de Aruba Gold-Mining Company handelde. Het concessierecht werd bepaald op ƒ8 voor iederen uitgevoerden kubieken meter, met de verplichting van een minimum-uitvoer van
12000 M3 per jaar, dit alles ongerekend een klein uitvoerrecht en de scheepsongelden. Vergeleken met de bovengenoemde concessie-Godden verzekerde deze concessie aan de koloniale kas een belangrijke bate.

Tot ontginning der phosphaatbeddingen werd bij notarieele akte, op 18 Dec. 1879, verleden, de Aruba Phosphaatmaatschappij opgericht, die de concessie van Sewell overnam. Het maatschappelijk kapitaal der maatschappij bedroeg bij de oprichting ƒ226.000, verdeeld in 113 aandeelen van ƒ2000. Van deze verkreeg Sewell 56, waarvoor echter niets gestort werd, omdat men aannam dat zij de waarde der concessie vertegenwoordigden; 56 aandeelen werden onder de ingezetenen van Curaçao verdeeld; 1 aandeel werd bestemd als belooning voor aan de vennootschap bewezen diensten. Spoedig bleek het bedrijfskapitaal van ƒ112.000 te klein. De Curaçaosche aandeelhouders kwamen daarom overeen, dat elk houder van een aandeel ƒ1500 in leen zou verstrekken. De zaken gingen zeer voorspoedig en reeds in Mei 1883 - dat is het vierde jaar van haar bestaan - kon de maatschappij de leening van ± ƒ84000 aflossen en de verschenen rente afbetalen.

Uit de jaarverslagen blijkt dat aan dividend is uitgekeerd te zamen ƒ14,485.45, op de 113 aandeelen dus ƒ1.636.855,85. Bovendien is over die jaren aan de Aruba Gold-Mining Company, overeenkomstig het contract ƒ236.744.32 uitgekeerd. Sedert 1893 heeft de maatschappij geen dividend kunnen geven; de ontdekking van rijke phosphaatbeddingen elders had een belangrijke daling in den prijs van het product veroorzaakt. In 1895 werden de concessie-voorwaarden gewijzigd; de maatschappij moest voortaan twee derden van de zuivere opbrengst der uitvoerladingen phosphaat aan de koloniale kas uitkeeren. In het geheel is uit de phosphaatmijnen van Aruba tot 1914 verkregen een waarde van ruim ƒ9.000.000, een hoogst belangrijk resultaat, als men in het oog houdt dat het oorspronkelijk kapitaal slechts ƒ112.000 heeft bedragen.

Aanvankelijk bepaalde zich de ontginning tot de Cerro Colorado en de Cerro Culebra. Na een 15 tal jaren was de voorraad aan de oppervlakte der heuvels uitgeput. Bij boringen in het Zuid-oostelijk gedeelte van het eiland werden op 15 à 18 M. diepte phosphaatbeddingen ontdekt, waaruit de in het laatste 15tal jaren verkregen phosphaat afkomstig is.

Wegens de voortdurend ongunstige uitkomsten, die door den oorlog in Europa nog slechter werden, besloot de buitengewone algemeene vergadering van aandeelhouders op 2 Juni 1915 met algemeene stemmen om de vennootschap te ontbinden. De leden van het bestuur vormen de commissie van likwidatie.

In 1874 ontdekte C.S. Gorsira Mz., terwijl hij op jacht was in de nabijheid van zijns vaders plantage

Jans Zoutvat, phosphaat op de plantage Santa Barbara in het Zuidoosten van Curaçao. Deze ± 1200 H.A. groote plantage behoorde aan J.J. Naar, die haar in Jan. 1875 voor ƒ80.000 aan M.B. Gorsira verkocht, onder voorwaarde, dat, wanneer binnen 25 jaar guano of andere delfstoffen op de plantage ontdekt werden, de kooper verplicht zou zijn hem ƒ3. te betalen voor elke uitgevoerde scheepston van de vermelde stoffen. Een maand later werd dit contract gewijzigd. Op 25 Mei 1875 verkocht M.B. Gorsira een onverdeeld half aandeel in de plantage aan John Godden en bij akte van 25 Juni 1875 gaf hij hem voor den tijd van 99 jaar het andere onverdeelde aandeel in erfpacht, onder voorwaarde o.m. dat Godden jaarlijks zou betalen ƒ2500, dat hij jaarlijks ten minste 2000 ton van 2240 lbs aan guano, phosphorzure kalk of andere meststoffen zou uitvoeren, met dien verstande, dat elke hoeveelheid gedurende een jaar boven de 2000 ton verscheept, voor opvolgende jaren zou geteld worden en dat voor elke uitgevoerde gewichtston phosphaat een pond sterling aan Gorsira betaald zou worden.

Godden pakte de zaak dadelijk met kracht aan en nam alle maatregelen voor een rationeel bedrijf. De ontginning ging zoo voorspoedig, dat in korten tijd reeds meer was uitgevoerd dan tot ver in de 20ste eeuw had kunnen gevorderd worden, waardoor feitelijk de bedrijfsdwang ophield.

Reeds spoedig na het begin der ontginning trachtte de erfpachter wijziging van het contract te verkrijgen; daarin niet slagende staakte hij in 1895 het bedrijf; feitelijk was al sinds 1887 het werk in de groeven stopgezet en alleen uitgevoerd van den aanwezigen voorraad, gemiddeld 2000 ton per jaar. Als reden voor de staking gaf Godden op de hooge royalty, het uitvoerrecht en de steeds grooter wordende hoeveelheden van phosphaat, die niet met voordeel konden worden uitgevoerd. Het aandeel door de oorspronkelijke plantagebezitters uit de ontginning verkregen wordt op ƒ2.150.000 geschat, dat van Godden op drie of viermaal meer.

Alle pogingen om de ontginning te doen hervatten leden gedurende bijna 18 jaren schipbreuk op den onwil van Godden. Men vindt deze lijdensgeschiedenis verhaald in H. van Kol's Een noodlijdende kolonie, Amst. Rotterd. 1901 en in zijn Naar de Antillen en Venezuela, Leiden 1904, waaruit blijkt welk een werkzaam aandeel Van Kol heeft gehad in de pogingen om partijen tot overeenstemming of de zaak op andere wijze tot oplossing te brengen. Hij was voorstander van wettelijken dwang tot hervatting van de ontginning, zooals blijkt uit zijne evengenoemde geschriften en uit menige redevoering in de Tweede Kamer uitgesproken. De Curaçaosche mijn wet van 1 Juli 1909, Stbl. no. 213 (zie MIJNWETGEVING) kan als een gevolg van zijn streven beschouwd worden.

Op den duur kon de Regeering niet gedoogen, dat deze natuurlijke rijkdom van de noodlijdende kolonie ongebruikt bleef liggen; nadat alle pogingen tot bemiddeling mislukt waren, besloot zij tot een waardebepaling van de mijn, ten einde, bij bevredigende uitkomst der taxatie, tot onteigening over te gaan, bijaldien de eigenaren bleven volharden bij niet-exploitatie. De mijningenieur G. Duyfjes kreeg de opdracht om in April 1910 het onderzoek aan te vangen en in Aug. 1911 werd de Delftsche hoogleeraar J.A. Grutterink met den heer Duyfjes in commissie benoemd ten einde de verzamelde gegevens te verwerken, de waarde van de mijn te bepalen en een exploitatieplan op te maken (zie Kol. Verslag Curaçao 1912 § 2 en J.A. Grutterink De Santa Barbara fosfaatmijn op het eiland Curaçao, in Verh. v.h.

Geol.-mijnbouwk. Genootsch. voor Nederl. en Koloniën, Mijnbouwk. serie, deel I, 's Gravenh. Oct. 1913). Tot onteigening is het evenwel niet gekomen. Hangende de voorbereidende maatregelen daartoe kwam de groote meerderheid der aandeelhouders, waaronder Godden, onder leiding van het Amsterdamsche bankiershuis Hope & Co tot overeenstemming. Op verzoek van Godden gelaste het

Hof van Justitie op Curaçao de publieke veiling der plantage, welke op 5 Nov. 1912 plaats vond, waarbij de plantage voor ƒ600.000 aan Hope & Co. werd toegewezen, die haar voor 6 millioen inbracht in de op 31 Dec. 1912 opgerichte Mijnmaatschappij Curaçao, gevestigd te Amsterdam. Daar door den verkoop het exploitatierecht van Godden niet verviel en deze, alleen ingeval Hope & Co. eigenaar werd, daarvan afstand zou doen, was mededinging uitgesloten (zie de verdere bijzonderheden in

evengenoemd geschrift van prof. Grutterink). In 1913 werd 5028 M3 phosphaat eerste klasse van Santa Barbara uitgevoerd, in 1914 15.430.600 K.G. De koloniale ontvangsten uit de phosphaatont-ginningen tot 1911 zijn vermeld in het artikel FINANCIËN. Als een gevolg dezer ontvangsten heeft de kolonie Curaçao het van 1882-1894 zonder subsidie van het moederland kunnen stellen.

Litt. Behalve de in den tekst genoemde geschriften: Th. Blackburn, Aruba phosphate: its occurrence, composition and quality. A descriptive account; to which is added a paper on special manures Londen 1887. - Dr. Th. C.L. Wijnmalen, Les possessions néerlandaises dans les Antilles (Revue col. intern.

Tome II, 1887. - Dr. K. Martin, Geol. Studien über Niederl. West-Indien, Leiden 1888. - Dr. G.A.F.

Molengraaff Nationale belangen in West-Indië verwaarloosd (Vragen van den Dag, jaarg. 7,1892). - Dr. O. Stutzer, Die wichtigsten Lagerstätten der Nicht-Erze. Berlin 1911, waarin analysen van de verschillende phosphaten en literatuuropgaven. - Mr. G.J. Fabius, De Curaçaosche Bank (De Economist, Oct. 1913). - Koloniale Verslagen. - Jaarcijfers.

< >