Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Kaas

betekenis & definitie

De in de koloniën gebruikte kaas wordt nagenoeg uitsluitend uit Nederland ingevoerd, in den regel in kistjes. De waarde van den invoer bedroeg voor Suriname in 1911 ƒ93024, in 1912 ƒ91857 en in 1913 ƒ90.099, voor de kolonie Curaçao in 1911 ƒ24490, in 1912 ƒ38975. en in 1913 ƒ43760.

Eertijds werd in Suriname op de meeste plantages voor eigen gebruik een kaassoort gemaakt, zeer goed van smaak, maar die niet kon bewaard worden. Waar men op Curaçao te ver van de hoofdplaats woont om de melk van koeien en geiten daarheen ten verkoop te kunnen brengen, worden er kaasjes (keesjiboericoe, PAP.) van gemaakt in het bijzonder van geitenmelk; met behulp van leb slaat men de kaasstof neer; deze wordt uitgeperst, daarna even in kokend water gebracht, dan gekneed en in vormen gedaan. Na 2 à 3 dagen is het product gereed voor verbruik. Echte kaas is dit niet, daar men, door het koken, de bacteriën die de ontleding tot kaas teweeg zouden moeten brengen, doodt. Twee liters melk zijn noodig voor één kaasje, welk voor 25 cent wordt verkocht. Op St.

Martin is meer dan eens het kaasmaken beproefd maar nooit gelukt, waarschijnlijk omdat de temperatuur te hoog en ijs er niet verkrijgbaar is. (Zie Prof. F.A.F.C. Went, Rapp. omtrent den toestand v. land- en tuinbouw op de Ned. Antillen. 1902, blz. 19 en 45, R.H. Rijkens, Curaçao, Tiel 1907).