is het welbekende instrument om de temperatuur te meten. De algemeen in gebruik zijnde thermometer bestaat uit een dunne, met kwik of wijngeest gevulde, luchtdicht gesloten, glazen buis, tegen een in graden verdeelde schaal geplaatst.
De kwik- of wijngeestkolom zet zich onder invloed van warmte uit en wijst zodoende den warmtegraad aan. Het instrument werd in 1597 door Galilei uitgevonden.
De schaalverdelingen zijn:a) van Celsius. De stand van het kwik in smeltend ijs wijst het nulpunt = o°, kokend water 100° aan. De wetenschap gebruikt deze schaal vooral.
b) van Réaumur (die weinig gebruikt wordt), ’t Nulpunt is hetzelfde als bij Celsius, maar bij ’t kookpunt staat 80°.
c) van Fahrenheit. Volgens deze schaal staat bij het vriespunt van water de streep 32° en bij het kookpunt 2120. Het 0-punt van Fahrenheit ligt dus 32 van zijn graden onder het nulpunt van de andere schalen. Dit is de schaal van ’t huisgezin.
Een bijzonder soort van kwikthermometer is de koortsthermometer, een z.g. maximum-thermometer voor het vaststellen van de bloedtemperatuur met een schaal van 35 tot 45°. Voor het meten van lage temperaturen gebruikt men wijngeest-thermometers, omdat kwik reeds bij — 390 Cels. vast wordt. Voor hoge temperaturen, boven de 500°, bezigt men bijzondere instrumenten, pyrometers of thermo-elementen.