Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Marlborough

betekenis & definitie

John Churchill, Hertog van Marlborough (1650—1722) was een Engels veldheer en staatsman.

Reeds op zijn 17de jaar trad hij in militairen dienst bij de garde. Van 1672 tot ’74 diende hij bij de Engelse troepen onder Frans commando tegen ons land; hij bleef ook na den vrede met Engeland (1674) in Fransen dienst tot 1677.

In Engeland teruggekeerd, stond hij zeer in de gunst bij den troonopvolger, den Hertog van York; hij maakte snel promotie en werd bij diens troonsbestijging in 1685 generaal-majoor. Godsdienstige verschillen echter brachten een verwijdering tussen hem en zijn souverein teweeg en toen onze Willem III in 1688 te Brixham bij Torquay landde en Marlborough hem met een leger tegemoet gezonden werd, liep deze aanstonds over.

Het bewind van Willem en Mary bracht hem den titel van Graaf en het lidmaatschap van den Geheimen Raad. In den krijgsdienst bleef hij zich, zowel in Ierland als in de Zuidelijke Nederlanden (negenjarige oorlog), onderscheiden, doch hij was zijn nieuwen meester evenmin getrouw als zijn vroegeren en begon dus met den laatste weder onderhandelingen. In 1692 werd dit ontdekt: Marlborough verloor zijn ambten en werd in den Tower gevangen gezet. Na enigen tijd kwam hij weer vrij, maar hij kreeg eerst na den vrede van Rijswijk zijn militaire positie terug. Dit geschiedde op voorspraak van de latere Koningin Anne, zuster van Mary, die hem en zijn vrouw zeer genegen was.

Toen in 1702 de Spaanse successie-oorlog uitbrak, stond Marlborough aan het hoofd der Engelse troepen in de Zuidelijke Nederlanden, waar hij de Fransen uit Luik en omstreken verdreef. De volgende jaren brachten hem op het toppunt van zijn roem; vooral na zijn' veldtocht in Beieren, tezamen met de keizerlijke troepen onder Prins Eugenius van Savoye, tegen de Fransen en de met hen verbonden Beieren. Marlborough werd tot Hertog verheven en kreeg aanzienlijke goederen ten geschenke. Hij werd nu de grote drijvende kracht in den oorlog. Niettegenstaande de tegenwerking der Hollandse Gecommitteerden te velde (Willem III was in 1702 gestorven) en de eigenzinnigheid der Duitsers, werd de oorlog tegen Lodewijk XIV met kracht voortgezet en na de overwinningen bij Ramillies (1706), Oudenaerde (1708) en Malplaquet (1709) werd het Franse leger uit de Zuidelijke Nederlanden verdreven.

In 1710 geraakte hij, door kuiperijen aan het hof te Londen, in ongenade; men zag in hem den man, die den oorlog nodeloos rekte. Buiten hem om werden vredesonderhandelingen geopend, men beschuldigde hem van verduistering van staatsgelden en hij werd ten tweeden male uit zijn ambten ontzet. Hij verliet Engeland en verbleef in de Nederlanden en Duitsland.

Toen met den dood van Queen Anne het Huis Stuart op den Engelsen troon uitgestorven was en het Hannoveraanse Huis met George I aan het bewind kwam (1714), herstelde men hem wel in zijn rang, maar hij hield zich wegens ziekte buiten staatszaken en stierf op zijn landgoed in 1722.

De naam en de persoon van Marlborough is, zowel in Frankrijk als in de Nederlanden, bizonder populair geweest en zijn figuur leefde lang na zijn dood voort in volksverhalen en volksliedjes. Nog heden ten dage kent men in Frankrijk het liedje „Malbrouc s’en va-t-en guerre” en ouden van dagen zullen zich den Nederlandsen tekst daarvan nog wel herinneren, althans den eersten regel van het volksdeuntje: „En Malbroek vaart ten oorlog.” Intussen vertellen laatstelijk de wijzeren, die volgens den Hollandsen dichter vroegere wijsheid wegredeneren, dat deze Malbrouc Malbrou heette en dat hij al in 1563 met dit liedje bezongen werd.

< >