Petrus Augustus de Génestet (1829—1861) is een dichter, dien je natuurlijk allemaal kent. Wie heeft in de boekenkast van vader of grootvader niet eens een bundeltje met „Verzamelde Gedichten” gevonden en doorgebladerd, waarvan vooral de „Lekedichtjes” je bekend voorkwamen, omdat die zo dikwijls worden aangehaald.
Wie kent niet den spreekwoordelijk geworden „vriend met ijzeren hand” (den plicht), wiens beeld je wordt voorgehouden, als je soms de hand gelicht hebt met je huiswerk. Weinig dichters zijn in het midden van de 19de eeuw zo populair geweest als de Génestet, en eerst onder den invloed van de Nieuwe-Gidsbeweging (na 1880) begon hij een weinig op den achtergrond te geraken.De Génestet legde in 1847 zijn staatsexamen af en werd in 1852 predikant te Delft. Hij had echter een zwak gestel en toen hij na een gelukkig huwelijk van 7 jaar zijn vrouw en kort daarop zijn enig kind verloor, kon hij deze schokken niet te boven komen; hij nam zijn ontslag als predikant en stierf, slechts 32 jaar oud, te Rosendaal bij Arnhem.
De Génestet is wellicht in ons oog enigszins verouderd en zijn werk doet ons soms wat conventioneel aan: toch verdienen zijn kleinere gedichten zeker, ook nu nog, gelezen te worden.