Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Diamant

betekenis & definitie

Dat de diamant tot de kostbaarste edelstenen behoort, is wel algemeen bekend. Je hoeft maar in de etalages van de juweliers naar de prijzen van sieraden met diamanten te kijken en dan schrik je!

Het gewicht en vooral ook de kleur, de helderheid en de vorm bepalen de waarde van den diamant. De kostbaarste stenen zijn kleurloos en helder. Hoe sterker getint, des te geringer is in den regel ook de helderheid van den steen en des te geringer is ook de waarde.

Toch vindt men zo nu en dan ook volkomen heldere diamanten, die een bepaalde kleur hebben, b.v. geel, grijs, lichtblauw, groenachtig en zelfs zwart. Vooral de blauwige, maar ook de groenige hebben soms een nog hogere waarde dan de kleurloze, in het bizonder wanneer men een aantal van dezelfde tint weet bijeen te brengen. Soms vindt men in een helderen steen donkere plekken en sommige stenen vertonen weer andere gebreken, b.v. barsten. Door het kloven en slijpen van den ruwen steen tracht men deze gebreken zoveel mogelijk weg te nemen.

Het is duidelijk, dat zodoende de oorspronkelijke grote ruwe diamant een gedeelte van zijn gewicht verliest, ja soms in twee of drie stenen gesplitst moet worden. Zeker heb je wel eens gehoord van den groten Cullinan-diamant, die, toen hij in 1905 in de Premier-mijn in Zuid-Afrika gevonden werd, 3025 ¾ * karaat woog (ruim 600 gram). Hij werd in een diamantslijperij te Amsterdam gekloofd en geslepen, en er ontstonden vier stenen: de Cullinan I, van 516 ½ karaat, de Cullinan II, van 309 3/16 karaat, een brillant van 92 karaat en een brillant van 62 karaat; tezamen 979 11/16 karaat. De overige ± 2046 karaat, dus verreweg het grootste gedeelte was afval. Natuurlijk is dit afval niet waardeloos. Van de kleine stukjes worden brillantjes en roosjes geslepen en het fijne poeder wordt bij het slijpen gebruikt; want diamant, de hardste delfstof, die wij kennen, kan alleen met diamantpoeder geslepen worden.

Je hebt vroeger reeds iets over een brillant gelezen en begrepen, dat dit een der slijpvormen van den diamant is. Ken je ook het verschil tussen een diamant en een roosje? Het poosje heeft een vlakken vorm en kan nog uit vrij platte splijtstukken gemaakt worden. De onderkant van het roosje is geheel vlak, terwijl de vlakken of facetten van den bovenkant een deel van een boloppervlak vormen, In den top komen zes gelijkzijdige driehoeken met de punten bij elkaar en sluiten dus tot een regelmatigen zeshoek aaneen.

Bij den brillant bestaat de bovenkant uit een achtzijdige afgeknotte Pyramide; het vrij grote platte bovenvlak heet „tafel”. De onderkant wordt gevormd door een veel spitsere pyramide in omgekeerden vorm, die in een heel klein vlakje, colet genoemd, eindigt.

De moderne brillant is veel gecompliceerder en bevat, behalve tafel en colet, in ’t geheel 56 facetten; bij grote stenen is dit aantal nog veel groter. Behalve roos en brillant bestaan er voor grote diamanten nog andere slijpmodellen, zoals ze zich het best aan den oorspronkelijken vorm van den ruwen steen aanpassen, b.v. de peervorm, de prismavorm enz.

In de oudste tijden was het slijpen van den diamant nog onbekend, ofschoon reeds in den Bijbel en in de legenden van Voor-Indië, die tot meer dan 2000 jaar v. Chr. teruggaan, de diamant als sieraad vermeld wordt. Volgens sommigen werd in het jaar 200 van onze jaartelling de diamant naar Europa gebracht. Tot in het midden der 17de eeuw waren de stenen bijna uitsluitend afkomstig uit Golconda en andere groeven op het Dekhanplateau in Voor-Indië. Hier werd ook waarschijnlijk de beroemde Kohinoor gevonden, de „Berg van Licht”, waar reeds in de oeroude Indische heldendichten gewag van wordt gemaakt en die nu tot de kroonjuwelen van Engeland behoort. In den Tower te Londen kun je hem zien. Het is een onschatbaar kleinood van het zuiverste water, dat oorspronkelijk 280 karaat woog, maar thans, na opnieuw gekloofd en geslepen te zijn, nog 106 karaat zwaar is.

De Golcondamijn is nu zo goed als uitgeput. Het hoofdgebied van de diamantwinning heeft zich sedert 1650 steeds verplaatst. Omstreeks 1730 werden de eerste stenen in Brazilië gevonden en in 1867 had de belangrijke ontdekking der diamantvelden in Zuid-Afrika aan de Oranje-rivier en twee jaar later aan de Vaal plaats. De ontginning van deze vindplaatsen leverde weldra een productie, die de opbrengst van Brazilië ver in de schaduw stelde. De namen der Kimberley-mijnen en van de andere Z.-Afrikaanse velden zijn overal bekend.

Ook in ons Indië en wel op Borneo werden reeds in de 17de eeuw en worden ook nu nog fraaie diamanten gevonden. Deze prachtige stenen komen o.a. voor onder de z.g. schatten van Lombok, die men in het Rijksmuseum te Amsterdam bewonderen kan, en zijn wel voor het grootste deel afkomstig van de diamantvelden nabij Martapoera en Tanah Laut op Borneo. In de laatste jaren heeft men ook in Guyana, in Nieuw Zuid-Wales en in den Belgischen Congo diamanten gevonden.

Nu zal je vragen: Hoe worden de ruwe diamanten gewonnen? Dit geschiedt op verschillende manieren, al naar de gesteldheid van den bodem, waarin de stenen gevonden worden, en naar de hulpmiddelen, waarover men op die plaatsen beschikt.

Je zult begrijpen, dat de diamanten op de vindplaatsen in Brazilië, Zuid-Afrika enz. niet zo maar voor het oprapen liggen.

De eenvoudigste ontginningsmethode wordt door de inlanders in Voor-Indië en op Borneo toegepast. Hier worden de ruwe stenen niet al te diep in het rivierzand gevonden. Er worden putten gegraven, tot men diamanthoudenden grond, die meestal veel klei bevat, heeft bereikt. Deze aarde wordt in houten troggen met water gemengd en de klei door kneden met handen en voeten los geweekt en met het water weggespoeld. De rest wordt in een rieten mandje met kleine openingen gezeefd. Uit de grove bestanddelen, die in het mandje achterblijven, worden de grotere stenen met de hand uitgelezen, terwijl het zand op grote wasborden gewassen wordt. Elke hoeveelheid zand, die men verwijdert, moet nauwkeurig nagezocht worden, wil men niet een groot deel der kleinere steentjes verliezen.

In het vroegere Duits Zuid-West-Afrika wordt het losse zand, waarin de diamanten voorkomen, op schudzeven droog afgezeefd. Daar het grootste deel van het zand veel fijner is dan de diamanten, blijven deze met betrekkelijk weinig grof zand en grint op de zeven achter. Deze stof wordt nu in grote waterbakken, waarvan de bodem uit fijn gaas bestaat, vlug op en neer bewogen. De diamanten, die een groter soortelijk gewicht hebben dan het zand en grint, zakken op den bodem van den bak. Neemt men nu den bak uit het water en keert men hem voorzichtig om, dan valt er een zandkoek uit, waar de diamanten bovenop liggen en met de hand uitgezocht kunnen worden.

In de Zuid-Afrikaanse mijnen is de winningsmethode veel ingewikkelder. Hier liggen de diamanten niet in los zand of klei, maar zijn in min of meer vast gesteente ingesloten. Heeft men het diamanthoudend gesteente uit de mijnen gehaald, dan moeten de diamanten eerst er uit los gemaakt worden. Op grote vlakke terreinen, de z.g. „floors”, wordt het gesteente uitgespreid en aan den invloed van zon en regen blootgesteld. Daarbij wordt het gesteente met stoomharken voortdurend omgewoeld, totdat het tot poeder en gruis uiteenvalt. Dit duurt soms geruimen tijd. De grote, nog niet uit elkaar gevallen stukken worden nu door steenbrekers en walsen fijngemalen, wat het nadeel heeft, dat alle diamanten, die een barstje of sprong vertonen, en soms zelfs ook de onbeschadigde grotere stenen, breken.

Dan passeert het gruis een ingewikkeld stelsel van was-, schudzeef- en centrifugaalmachines, waaruit tenslotte een kleine hoeveelheid materiaal te voorschijn komt, dat de diamanten bevat.

Van de vele onderdelen der machinerie wil ik slechts één instrument beschrijven, n.l. den „greaser”, dat is een zwak-hellende plaat, waarin groeven, die met een dik vet gevuld zijn. Er bestaan slechts weinig delfstoffen, die in dit uit talk en schapenvet bestaande materiaal blijven kleven en tot deze uitzonderingen behoort juist de diamant. Het diamanthoudende gruis wordt aan het boveneinde van den greaser over de groeven uitgestort en dan geeft men de plaat een schuddende beweging. Na enigen tijd zijn de vreemde steendeeltjes, over het vet heenglijdende, de helling afgegleden en hebben aan den onderkant de tafel verlaten, terwijl de diamanten in het vet blijven steken.

Het vet wordt nu uit de groeven gekrabd en gesmolten, de kostbare steentjes zakken op den bodem van den smeltketel en kunnen gemakkelijk van de nog aanwezige vreemde stoffen gescheiden worden.

Een ruwe diamant is niet erg mooi en wie hem niet kent, kan hem gemakkelijk voor een waardeloos keisteentje houden. Eerst door het slijpen en polijsten in bepaalde kristalvormen krijgt de diamant zijn glans. Reeds in de oudste tijden wist men op deze wijze het effect van den edelsteen te verhogen, maar het eigenlijke diamantkloven en slijpen is het eerst toegepast omstreeks 1450 en werd in ’t begin hoofdzakelijk in de stad Antwerpen en te Florence beoefend. Bijna 225 jaar later werd deze kunstbewerking door Antwerpse vluchtelingen naar Amsterdam overgebracht.

De belangrijkste diamantslijperijen waren sedert in onze hoofdstad gevestigd, welke echter in Antwerpen een scherpen concurrent heeft gekregen, hoofdzakelijk omdat de diamantbewerkers in Amsterdam hogere lonen krijgen dan hun vakgenoten in het buitenland. In de laatste jaren wordt ook in Duitsland, Engeland, Frankrijk en Zwitserland diamant bewerkt.

Zoals we reeds zagen, hangt de prijs van dezen edelsteen af van de grootte, de helderheid, den vorm en de kleur. Voor bizonder grote en mooie diamanten worden ook fabelachtig hoge prijzen betaald. De Cullinan b.v. werd door de Zuid-Afrikaanse regering voor ƒ 1.800.000 aangekocht. De Orloff, een onregelmatige roos van 193 karaat, die den Russischen Rijksscepter sierde, werd in de 18de eeuw gekocht voor ƒ 1.200.000 en een lijfrente van ƒ24.000 per jaar.

Andere beroemde diamanten zijn de reeds genoemde Kohinoor, 106 karaat, de Regent, 136 3/4 karaat, behorende tot de Franse kroonjuwelen, de Groene diamant te Dresden, 40 karaat, de Ster van het Zuiden, een Braziliaanse brillant van 125 karaat, en de beruchte Blauwe diamant van Hope, 44 1/4 karaat, waarvan de legende vertelt, dat hij al degenen, die hem bezeten hebben, ongeluk gebracht heeft.

De waarde van al deze stenen is over ’t algemeen ± ƒ6000 per karaat, dus ongeveer 18700 maal de waarde van goud.

Nu zul je allicht vragen: „wat is dat toch voor een kostbare grondstof, waaruit diamant bestaat?” En het antwoord zal je niet weinig verbazen. Diamant is koolstof, evenals cokes of het grafiet van je potlood. Dat is gemakkelijk te bewijzen. Als men een stukje diamant in zuurstof verhit, dan verbrandt het met een schitterend wit licht tot koolzuurgas, evenals cokes of grafiet.

Maar diamant is gekristalliseerde koolstof! (Zie: Kristallisatie).

„Hè, waarom maakt men dan geen kunstmatige diamanten, door koolstof te laten kristalliseren, zoals zout of suiker of aluin? Dat zou een winstgevend bedrijf zijn!” Juist, dat hebben de mensen allang gedacht en menig natuurkundige en uitvinder heeft het geprobeerd. Om koolstof te laten kristalliseren, moet men een vloeistof hebben, waar de koolstof in oplost, zoals zout of suiker in water — en zulk een vloeistof bestaat niet, of is tenminste tot nu toe nog niet gevonden.

Hoe is dan de diamant in de aardkorst ontstaan? Dat is volgens sommigen millioenen jaren geleden bij het ontstaan van het gesteente, dat thans de aardkorst vormt, gebeurd. Toen de gloeiend-vloeibare massa, waarin koolstof opgelost was, afkoelde en stolde, toen ' kon onder ontzaggelijk hogen druk en hoge temperatuur de koolstof als diamant uitkristalliseren. Natuurlijk hebben de onderzoekers getracht, door allerlei middelen deze hoge temperatuur en dien enormen druk in het laboratorium na te maken en zodoende diamanten te verkrijgen. Enigen van hen zijn er ook werkelijk in geslaagd, heel kleine kristallen te maken. De bekendste is Moissan te Parijs. Maar de kosten van de fabrikage zijn zó hoog en de resultaten zó gering, — de grootste kunstmatige diamant was niet groter dan een speldeknop! — dat deze proeven wel voor de wetenschap van belang zijn, maar geen practische betekenis hebben. Voorlopig is er, dus nog weinig kans, dat de diamant tengevolge van het maken van kunstmatige stenen zijn handelswaarde verliezen zal.

Niet alleen als sieraad, maar ook voor technische doeleinden vindt de diamant toepassing. Wegens zijn grote hardheid snijdt diamant alle andere gesteenten. Natuurlijk gebruikt men in de industrie geen mooie, gave stenen, maar splinters en poeder, die bij het slijpen afvallen. Zoals ik reeds vertelde, dient het poeder hoofdzakelijk tot het slijpen van brillanten en roosjes en ook van andere harde edelstenen als robijn, saffier en smaragd. De glazenmaker gebruikt een scherpen splinter, gezet in een handvat, om zijn glazen op maat te snijden.

Een andere gewichtige toepassing vindt de diamant bij den z.g. diamantboor, die gebruikt wordt bij het maken van boorgaten diep in den grond.

Ook in de metaalindustrie en instrumentmakerij, waar het erop aankomt hardstalen voorwerpen op de draaibank met grote nauwkeurigheid af te draaien, geeft de diamantbeitel, d.i. een voor het doel geschikte platte diamant met scherpen kant, uitkomst.