Al onze sport-minnende meisjes en jongens, of ze al of niet aan tennissen doen, hebben wel eens van de Davis-cup gehoord.
In 1900 heeft de „United States Tennis Association”, de Amerikaanse tennisbond, internationale wedstrijden uitgeschreven voor landen-teams (ploegen).
En Dwight F. Davis stelde toen een groten wisselbeker beschikbaar voor het winnende land.
Bij deze wedstrijden zijn de landen ingedeeld in een Europese en een Amerikaanse zóne, waarin naar keuze der deelnemers de verschillende deelnemende landen tegen elkaar uitkomen, zodat tenslotte de winnaars van beide groepen overblijven.
Deze spelen nu een wedstrijd in het land, dat het vorige jaar winnaar van de Cup is geweest.
De winnaar van dezen wedstrijd speelt dan in de finale tegen den houder van de Cup.
Davits noemt men op een schip de stangen, staven of buizen, waarin de sloepen hangen.
Aan goede davits stelt men den eis, dat men de sloepen daarmee zo van boord kan strijken of zo aan boord kan hijsen, dat ze het schip, wanneer dit althans recht of zo goed als recht op het water ligt, niet kunnen raken.
Vaak zijn het twee grote, van boven gebogen buizen, die draaibaar zijn. Aan het einde van de omgebogen delen zitten dan de katrollen van de sloep.
Bij oorlogsschepen zouden de davits bij het vuren kunnen hinderen en daar bestaan ze dan ook uit twee delen, die met scharnieren aan elkander bevestigd zijn, op dezelfde manier als een zakmes.
Het brengen van de sloepen in de davits was vroeger een zeer lastig werkje en daarom worden tegenwoordig in vele gevallen de sloepen nimmer uit de davits genomen.
De davits staan in de meeste gevallen zover uit elkaar, dat de sloepen er tussen door kunnen. Gewoonlijk zijn de boten dan binnenboord; moeten ze buitenboord gebracht worden, dan laat men eerst de davits een halve slag draaien, de een natuurlijk in tegengestelde richting aan de andere. Na het draaien van de davits hangt de sloep dus buitenboord en kan zij gestreken worden.