Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Schröder, (Frederik Jozef Willem)

betekenis & definitie

SCHRöDER, (FREDERIK JOZEF WILLEM) Doctor en Professor der geneeskunde te Marburg, geboren 19 Maart 1773, te Bilefeld, in het Graafschap Ravensberg, overleden 27 October 1778, had door chemieschen en alchemistieschen arbeid zijne gezondheid reeds vroeg geschokt en zijne verbeelding overprikkeld. Hij was een van die geleerden, welken de alchemie de hersens heeft verschroeid, en de paradoxen-zucht het hoofd op hol heeft gebragt.

Langen tijd had hij reeds met menschen van gelijken aanleg in briefwisseling gestaan, toen de sluwe Jezuïten, met zijn karakter en neiging bekend geworden, op het denkbeeld kwamen, SCHRÖDER tot hun werktuig te maken. Eerst ontving hij geheimzinnige brieven van onbekende personen, waardoor zijne verbeelding werd aangevuurd. Later bezocht hem een onbekende, die zich, tot zijne vreugde, bij hem als adept bekend maakte, en hem mededeelde, dat er onbekende in God levende vaders waren, welke een oog hielden op het groote werk, en zijne aanhangers en dezen gelukkig wilden maken. Dat zij hem hadden gadegeslagen, en welgevallen gevonden in hem en zijne nasporingen, om tot de geheimen der natuur door te dringen, en daar zij wisten, dat hij niet zeer van geluksgoederen was voorzien, zoo hadden zij hem voorshands vijftig dukaten gezonden, welke hij hem ter hand stelde. Daarmede moest hij in de eerste onkosten voorzien; later zou hij meer ontvangen. Dit laatste gedeelte der belofte werd echter nooit vervuld.

De arme eerlijke bedrogen man was opgetogen en liep in den strik. Men maakte hem nu bekend met het bestaan van de Orde der Rozenkruisers. Hij moest die verbreiden, kreeg later herhaaldelijk opdragten, door een van onbekende personen, zoo het heette, de onbekende opperhoofden der Orde. Dit alles bragt hij, onder den hem opgegeven Alchemistieschen naam scHWaRZER, eerlijk en ijverig ten uitvoer, en baarde veel opziens. Bij zijne veelvuldige reizen waren de 50 dukaten spoedig verteerd, en had hij geen ander voordeel er van, dan de drie eerste der negen Rozenkruis-graden te bezitten. De receptiegelden, voor elken graad het drievoudige van den vorigen bedragende, moest hij langs een opgegeven adres aan de onbekende opperhoofden zenden.

Men had hem veel beloften gedaan, maar deze gingen op eens te niet. Toen de onbekenden door hem hadden verkregen, wat zij wilden, vestiging der graden, en zij hem verder niet noodig hadden, of niet konden of wilden gebruiken, verloor hij, naar de kunsttaal der Rozenkruisers, op eens zijn Meester, dat is, op zijne brieven aan het opgegeven adres kwam geen antwoord. Dit nam hij zich zoo zeer ter harte, dat hij er bijna krankzinnig van werd, dewijl hij zich verbeeldde, dit door zijne zonden verdiend te hebben; die smart droeg dan ook veel bij tot zijn' vroegtijdigen dood.

< >