ROZENKRUIS (Het GEZELSCHAP VAN HET) is eene vereeniging, welke is uitgedacht door zekeren JOHANNES VALENTYN ANDREä, welke in zijne geschriften van eene zoodanige vereeniging repte Die werken van ANDREä (geboren 1586 en overleden 1654, in het Wurtembergsche) waren: Reformation der ganzen Welt en Fama fraternitatis, gedrukt 1614. In deze werken maakte hij van zoodanige vereeniging melding, met het opzettelijk doel, om onder dit uithangbord zijne zedelijke en politieke zienswijze te kunnen verkondigen, als kwamen die niet van hem zelven af. Zijn verdichtsel werd door velen, die hem niet begrepen, als waarheid aangenomen, en nademaal zij deze Rozenkruisers te vergeefs zochten en niet vonden, stichtten zij-zelven zulk eene vereeniging, welke zich met Theozofie, Alchemie en dergelijke onderwerpen bezig hield, In het midden der achttiende eeuw namen zij den naam aan van Goud- en Rozenkruisers, naar het gouden kruis, met eene daaraan hangende roos, door hen gedragen wordende, en sloten zich toen bij de VV MM aan. Zij bezigden de toen alleen bestaande drie graden (later blaauwe Metselarij genoemd), als hunne proef- en inleidingsgraden, en wierpen zich, op grond hunner kennis der hermetiesche kunst, tot opperhoofden op der VVD MMD, stelden eene geschiedenis van het ontstaan en den voortgang der Orde zamen, welke met hun doel strookte, en vormden nieuwe hooge graden, in welke zij hunne geheime wetenschappen mededeelden, namelijk:
1.) Junior.
2.) Theoreticus.
3.)Practicus.
4.)Philosophus.
5.)Minor.
6.)Major.
7.) Adeptus exemtus.
8.) Magister, en
9.) Magus. Zij speelden hunne listige rol tot omtrent 1780 of 1790. Toen echter werden zij door de algemeene verlichting ten gronde gerigt, zoodat zij thans geheel verdwenen zijn, of schijnen te zijn. Sedert 1614-1783 telt men bijna 250 geschriften, welke door of over de Gouden Rozenkruisers en hunne leerstellingen zijn uitgegeven; de meesten van welke opgegeven zijn in het werk, getiteld: Missiv an die Hocherleucht. Brüderschaft des Ordens des Goldenen undRozenkreutzes (Leipz. 1783. 8vo.). Zij hielden zich verborgen, en gaven voor, dat zij zeer diep waren ingedrongen in de geheimste schuilhoeken der natuur. Hunne naam moest heilige verzwegenheid aanduiden, met toespeling op de beide zinnebeelden. Deze echte Goud- en Rozenkruisers want er hadden zich ook onechte opgedaan worden verdeeld in die van het oude, middelbare en nieuwe stelsel. De oude, waarvan men nooit heeft kunnen opsporen, wanneer zij eene vereeniging hebben gevormd, waren aanhangers van PARACELSUS, die de stelling leerde, dat men de ware filozofie en artzenijkunst niet kan verkrijgen van menschen, maar dat men ze uitsluitend van en door God, krachtens bijzondere genade en verlichting kon leeren.
Zij bouwden (zegt Prof. KURT SPRENGEL, in zijn Versuch einer Pragmat. Gesch. der Arzneik. D. III. Halle 1794, gr. 8vo.) op het stelsel der filozofie verder voort, en breidden het zoodanig uit, en pasten het derwijze toe op alle takken van het bijgeloof, dat de barbaarschheid weder had moeten terugkeeren, ingeval de denkbeelden dezer wilde dweepers ten uitvoer waren gebragt geworden.
Deze Orde heeft nogtans blijkbaar, en dat wel nadeelig ingevloeid op de wetenschappen, en voornamelijk op de artsenykunde; want hare leden zijn de vinnigste verachters der geleerdheid en van alle kennis, door vlijt en nadenken verworven, en houden al het aanleeren en onderwijs voor overvloedig, nademaal zij voorwenden, dat men alle wijsheid en kennis van zelf verkrijgt, krachtens het mystieke kruis, door het rozenverwig bloed van CHRISTUS besprenkeld. Voor het uiterlijke leiden zij alle kundigheden uit den Bijbel af, om het verwijt te ontgaan, dat zij de kerkelijke godgeleerdheid verachtten. In den grond achten zij zich echter boven alle openbaring verheven, en zoeken alles af te leiden uit het licht der natuur, of uit den invloed der Godheid op de menschelijke ziel. Hierin, als ook in andere opzigten, zijn zij aan te zien als de navolgers van PARACELSUS, dien zij als een gezant Gods beschouwen. De ziekten genazen zij als PARACELSUS, door geloof en verbeeldingskracht; ook stelden zij, dat zij nooit ziek konden worden. De universeele artseny is evenzeer het hoofdgeheim der Orde, welks ontdekking aan de medeleden werd beloofd.
Volgens dienzelfden geleerde (in het aangehaalde werk, D. III. bl. 428-430) blijkt uit de autobiografie van ANDREa, op de Wolfenbuttelsche bibliotheek bewaard, zeer duidelijk, dat hij de Chymische Hochzeit Christians Rozenkreuz reeds in 1603 tot zijne uitspanning had zamengesteld, om den draak te steken met de toen zoo veelvuldig bestaande Alchemisten en Theozofen, en dat hij-zelf er mede spot, dat de onnoozele dweepers dit ludibrium juvenilis ingenii (jeugdige spotgedicht) in allen ernst als eene ware geschiedenis konden aanzien, daar hij het toch alleen als satire had geschreven. Dat hij de Fama fraternitatis als eene proeve beschouwd had, waardoor hij de alchemisten en dweepers wilde verbeteren, en dat hij zich daar Ridder van het Rozenkruis had genoemd, dewijl hij een kruis en vier rozen in zijn famieljezegel voerde. Ook HERDER laat zich in dienzelfden geest, doch veel scherper, over die vereeniging uit. De maatschappij der Rozenkruisers van het middelbaar systeem ontstond, gelijk NICOLAI, in zijn Versuch über den Tempelherren-Orden (Berlijn en Stettin 1782, 2 deelen 8vo.) D. I. bl. 179 volg., zegt, omstreeks het jaar 1622, in 's Gravenhage, en had, volgens haar voorgeven, vertakkingen in Amsterdam, Neurenburg, Hamburg, Dantzig, Mantua, Venetië en Erfurt.
De leden noemden zich ware Rozenkruisers, en hunnen stichter CHRISTIAAN ROSE; zij droegen openlijk een zwart zijden snoer, dat zij kregen, nadat zij eenige extases (verrukkingen) hadden gehad; in hunne vereenigingen nogtans, droegen zij een blaauwen band, aan welken een gouden kruis met eene roos hing. De nieuwe of Duitsche Gouden Rozenkruisers werden, volgens opgave in het aanhangsel van het Altenburgsche Konstitutieboek, voor het eerst in
1772 door SCHRÖPFER (zie dat Art.) bekend. Deze SCHRÖPFER wilde namelijk, op last van de onbekende Opperhoofden der Goud- en Rozenkruisers, het systeem der Strikte Observantie door geestverschijningen, enz. hetzij geheel vernietigen, of met het hunne verbinden. Met de oude en middelbare Rozenkruisers hebben zij slechts datgene gemeen, wat zij theozofiesch, magiesch en alchemistiesch omsluijerden; hun eigenlijk doel was echter, indifferentismus in de godsdienst te verspreiden, ten einde daardoor het Katholicisme te kunnen bevorderen. Zij vestigden zich, in 1756-1768, in Zuid-Duitschlandgeheel. In tegenstelling met hen worden de middelbare Rozenkruisers gewoonlijk die van het oude systeem genoemd. De Opperhoofden, aan welke blinde gehoorzaamheid moest worden betoond, werden aan de medeleden slechts bij hunne Ordenamen bekend gemaakt. In de voorrede tot der Compass der Weisen (Berl. 1782) wordt de door hen verdichte geschiedenis der V.: M.: verhaald. In 1773 was die Orde reeds in Silezië ingevoerd. Eindelijk wortelde zij ook in Neder-Duitschland, vooral te Leipzig, en kreeg in de eerste stad SOC (DU BOSC), en in de andere OPHYRON (WÖLLNER) tot Opperhoofd. Waarschijnlijk is die Orde der Rozenkruisers (volgens den geleerden Bisschop MUNTER) voor het eerst te Weenen op de V.: M.: geënt, en verwisselde men haar aldra met een ander op de V.: M.: geënt systeem, namelijk, dat van Chevalier Rosecroix Van hun Opperhoofd zeiden zij aan hunne Kandidaten, dat zelfs geesten sidderden voor zijnen Moker, en dat hij eenzaam leefde en ver van het gewoel der wereld, dat hij kende, en, zich-zelf genoeg, verachtte.