Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Nijmegen

betekenis & definitie

NIJMEGEN. Reeds vroeg heeft daar ter plaatse eene Loge bestaan, onder den naam van st. lodewijk, en heeft het niet aan vervolging ontbroken. Immers had aldaar, ten aanzien van die Loge, ten jare 1752, het volgende plaats:

De twee gebroeders LEONARD ARENT en FRANS CHRISTAAN MERKES, zonen van den oud-rentmeester aldaar, hadden, na vooraf ontvangen onderwijs van eenen katechiseermeester, zich aangegeven bij hunnen wijk-predikant M.J. BROEN, met het verzoek om tot leden der Hervormde Kerk te worden aangenomen. Het werd geweigerd aan den eersten, omdat hij tot het genootschap van Vrijmetselaren behoorde, aan den laatsten, omdat hij niet wilde beloven zich nooit in dat genootschap te zullen begeven. Beiden leverden hunne klagten over deze weigering des kerkenraads van Nijmegen, aan de Staten van Gelderland in, welke daarop heeft gediend van berigt.

De Staten waren van oordeel dat predikant en kerkenraad beiden te ver waren gegaan, en geene voldoende reden van hun gedrag hadden gegeven; zij geboden derhalve, de gemelde personen het lidmaatschap dier kerk, immers ter dezer oorzake, niet langer te onthouden.

Ten gevolge van dat raadsbesluit verzochten de gebroeders MERKES, bij eenen vriendelijken brief, den voornoemden leeraar BROEN, om het toestaan van hun verzoek; dan deze vond goed dien minnelijken weg niet in te slaan, ja zelfs hun geen het minste berigt te doen geworden, maar kerkenraad te beleggen, en het was ten gevolge van eene rezolutie van dezen, dat hij zich bij de stedelijke regering vervoegde, met verzoek om handhaving en bescherming. Zoodanige handelwijs bewoog het broederpaar den predikant BROEN, nevens den voorzitter des kerkenraads, geregtelijk te dagvaarden. Deze dagvaardingen kwamen met een tweede verzoekschrift des kerkenraads, voor den Magistraat der stad Nijmegen. Op bekomen antwoord, om in deze zaak te doen naar rade, ontvingen de heeren MERKES deswege berigt, met bijvoeging van zich te vervoegen waar het behoorde.

Na eenig tijdsverloop zagen de broeders zich genoodzaakt den weg van regten in te slaan, en den bove van Gelderland een verzoekschrift in te leveren, om behandeld te worden ingevolge het voorgaand gunstig staatsbesluit, aan hetwelk men zich onttrok. De Staten gaven andermaal bevel de broeders MERKES niet langer te weren, en dat, indien zij mogten goedvinden zich elders tot ledematen te laten aannemen, de predikant, wien dat staatsbesluit zoude worden vertoond, zulks zoude hebben te doen, en verpligt zijn daarvan een behoorlijk getuigschrift te geven, welk getuigschrift de kerkenraad van Nijmegen gehouden zou wezen te aanvaarden.

De broeders MERKES bragten dit ter kennis van den predikant BROEN, met bijgevoegde betuiging, dat zij den zachtsten weg, hun aangewezen, om zich buiten de stad te doen aannemen, zouden inslaan, hem verzoekende, geene nieuwe zwarigheden te maken, of te helpen maken, wanneer zij zich met zulk een getuigschrift mogten vervoegen bij den kerkenraad te Nijmegen. Het antwoord van den meergenoemden predikant BROEN was niet zeer minzaam; weshalve zij het oirbaar achtten hunne zaak voort te zetten bij den predikant te Beuningen en Ewijk. die ook eene getuigenis gaf, overeenstemmende met hem vertoonde staatsbesluit. De heeren MERKES leverden het in bij den kerkenraad, in het begin van 1753, doch zonder het gevolg daarvan te vernemen. Dit lang verwijl moede, herhaalden zij hun verzoek, en ontvingen daarop, eindelijk in September des laatstgemelden jaars, van de gedachte vergadering het besluit:’ dat de namen der heeren L.A. en F.C. MERKES in het ledenboek der kerk aangeteekend, en voor de gemeente, naar gewoon gebruik, afgelezen waren, waarmede dat geval eindigde, en tevens der aanmatiging en vervolging der geestelijken paal en perk werd gesteld.

Wanneer wij echter bij THORY ergens vermeld vinden, dat in die stad eene zoogenaamde Adoptie- of Vrouwen-Loge is gehouden, dan vergist deze zich, daar er slechts schijnt te blijken, dat er eene zoodanige Loge is gehouden op het Loo, in welke de overledene tante van den tegenwoordigen Gr. M.N, Prinses LOUIZA (overleden als Hertogin van Brunswijk), ingewijd zoude zijn. -Inhetjaar 1817 poogde men daar ter stede het Schotsche stelsel in te voeren, door het oprigten eener Militaire Loge van dat stelsel, onder den naam van les Amis Réunis, behalve echter, dat deze Loge arbeidde in een hier te lande niet toegelaten stelsel, was zij ook nog daarenboven onregelmatig en onwettig, 1o. dewijl zij daargesteld was door eenen zoogenaamden Schotschen Raad te Brussel, welke in datzelfde jaar gekonstitueerd was door den bekenden Graaf DE GRASSE, als gemagtigde van den Sublime Cons. te Parijs, die ook in België een drietal zoodanige Loges had ingesteld, welke later (1818) geregularizeerd werden, dat nogtans, in weerwil van herhaalde aanzoeken, geene plaats had met de Loge te Nijmegen, daar de Gr. L. van Bestuur teregt begreep, dat men alle begrippen van wet en regt had overschreden, door eigenmagtig eene Loge op te rigten, op het gebied van een bestaand Maç. Hoofdbestuur. Dit was in de zuidelijke provinciën niet het geval, aangezlen de Orde zich daar, vóór het instellen der zuidelijke Gr. L. v B, zonder Hoofdbestuur bevond.

Aan het hoofd dezer Nijmeegsche Loge stond de later (1830) zoo bekend geworden Generaal-Majoor DAINE, die, zich door den Brusselschen Sup. Cons. voorbij gegaan achtende, alle middelen aanwendde, om de ? door de Gr. L. v B te 'sHage te doen regularizeeren, bij teekenpl van 29 Augustus 1818. Toen nu dat Hoofdbestuur weigerde, haar te erkennen, die in een niet toegelaten Ritus arbeidde, en zich door een vreemd ligchaam had doen konstitueeren, wendde DAINE zich tot den G. M. ND zelven, die nogtans een even ongunstig antwoord gaf, dat hetzelfde bleef, toen hij (1821) aanbood, alleen te arbeiden in den erkenden Ritus.

De Loge is sedert te niet gegaan. Dit is evenzeer het geval geweest met eene vroeger opgerigte ??Semper Idem. De thans daar arbeidende Loge St. Lodewijk, in 1757 opgerigt, is in 1843 weder geopend.

< >