Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Nederland

betekenis & definitie

NEDERLAND. Ofschoon de gevonden stukken van de Loge Frederiks Vreedendall (zie het Art. VREEDENDALL), spreken van eene Loge het Vreedendall (Vallée de la paix), te Amsterdam, geïnstalleerd bij eene akte in het Engelsch geschreven, uitgegeven op den 8sten Maart 1519, welk stuk zich met eene lijst der Broederen, die er tot 1601 lid van waren, bevond bij de stukken, welke wij onder het Art. VREEDENDALL in hun geheel zullen opgeven, weet men nogtans niets bepaalds van eenige Logewerkzaamheid voor het jaar 1637, in welk jaar de Loge Fredericks Vreedendall, de Engelsche Groote Loge als Moeder-Loge erkennende, te 's Hage arbeidde. Van deze waren leden: de edelhartige Prins FREDERIK HENDRIK, even dapper veldheer als beminnenswaardig vorst, JAKOB VAN WASSENAER, Heer van Obdam, Luitenant-Admiraal van Holland, LODEWYK VAN NASSAU, Heer van Beverweert, bastaardzoon van Prins MAURITS en Gouverneur van Bergen op Zoom, DIRK DE VLAMING VAN OUDSHOORN, Burgemeester van Amsterdam, JOHAN BACKER en JAKOB VAN NECK, Vice-Admiraal, beide leden van de Amsterdamsche regering, de laatste daarenboven oud-Burgemeester, en DIRK VELDHUYSEN, lid van de regering der stad Utrecht, G.

LESAIGNE, N. VAN DER DUYN, J. VAN DER GOES, J. VAN FOREEST, J. BENTINCK, A. (ALBRECHT?) VAN WASSENAER, C. SLOET, W.

VAN BROECKHUYSEN, CHARLES DE HAUTAIN, HANS VAN RAEDSVELD, CORNELIS VAN DER HAER, JAN VAN LYNDEN, C. VAN DER GOES, KONSTANTIJN HUYGENS, OLIVIER VAN RAFELIS, ALEXANDER VAN DER CAPPELLEN, SIGISMOND VAN BYLAND, ROBERT VAN HEECKEREN, enz. terwijl de Prins op den 27 December 1657, zijn elfjarigen zoon (later WILLEM II) als Loefton in de Orde deed inschrijven, ten einde hem op behoorlijken ouderdom als lid der Orde aan te nemen. In de vergadering van den 29sten Januarij 1637, werd Prins FREDERIK HENDRIK tot Grootmeester verkozen, en tevens het blaauw en oranje tot kleur der Loge aangenomen. Van dien tijd af heeft men geene bepaalde berigten van eenige Logearbeid, tot op het jaar 1731 (WILLEM III werd in 1690 in Engeland ingewijd), toen de Duitsche Keizer FRANS I, als Groot-Hertog van Toskane, in den Haag, door den Engelschen gezant, bij den Prins van Oranje, Lord STANHOPE, Graaf van Chesterfield, die als staatsman en als redenaar bekend is, in het Vrijmetselaarsverbond werd opgenomen; dienende deze vereeniging, alleen tot dit doel. Eerst driejaren later (Nov. 1734) werd de eerste Loge der 18e. eeuw te 'sHage gehouden. Haar naam was Loge du Grand-Maïtre des Provinces unies et du ressort de la Generalité, en de vergaderplaats de herberg (het logement?) de Gouden Leeuw.

Zij werd bestuurd door Br.: VINCENT DE LA CHAPELLE, welken men dus als den grondlegger der nieuwere Loges in dit land kan beschouwen. Een halfjaar later, aldaar in den nieuwen Doelen vergaderd, werd de Br.: J.C. RADERMACHER tot Grootmeester verkoren, en nog in hetzelfde jaar eene tweede Loge (le veritable Zèle) geopend. De Gr.: M.: RADERMACHER werd echter tusschen 9 en 12 December 1735 voor het Hof van Holland ontboden, en moest daar op zijn woord van eer belooven, geene Loge of vergadering van Vrije Metselaren bij te wonen. Dit had al dadelijk ten gevolge, dat de beide Haagsche [ ].: D.:, zich nog in hetzelfde jaar sloten. Zij werden echter in 1744. door LOUIS DAGRAN, als Gedeputeerd Grootmeester heropend, en schreven in 1745 een zendbrief aan FRANS I, Keizer van Oostenrijk.

Deze Loge van den Gr.: M.: nam in 1749 den naam aan van Moeder-Loge der koninklijke vereeniging, welke door hare werkzaamheid, ongeacht de vervolging der geestelijkheid van den kansel en het verbod der staatswetten, niet alleen veel tot uitbreiding der Vrijmetselarij in Holland bijdroeg, maar ook de oorzaak was, van het oprigten der Groote Loge van de Vereenigde Nederlanden. De naaste aanleiding daartoe gaf de [ ] l'Union (later vereenigd met de [ ].: la Royale) te 's Hage, door het zenden van brieven en een gelastigde (Br.: SAUER), aan de negen Zuster LL.:, le veritable Zèle te 's Hage, la Paix te Amsterdam, la Concorde te Venlo, la Royale te 's Hage, Concordia vincit Animos, la Bien Aimée en la Charité te Amsterdam, les Coeurs unis en l'Indissoluble te 's Hage. De oorspronkelijke akte van overeenkomst en vestiging eener Groote Nationale Loge, is op den 25sten December 1756 geteekend, terwijl daartoe nog zijn bij getreden la Fidelité te Amsterdam, St. Lodewijk te Nymegen en d'Orange te Rotterdam, die alle erkend zijn als Loges fondatrices van de Groote Loge. Deze konstitueerde zich als zoodanig den 27 December 1756, in den Haag, onder interimair voorzitterschap van den Gedep.: Gr.: M.: L. DAGRAN (zie DAGRAN, AERSSEN, BOETSELAAR). Zij bestond onder de verschillende staatkundige veranderingen ongestoord voort, en werd door de afwisselende goevernementen geduld, zoo al niet erkend.Doch wij zullen, den voortgang geregeld opgevende, vermelden, dat op den 24 October 1735 in den Haag, eene Hollandsche Loge der Vrijmetselaren, in tegenwoordigheid van den Grootmeester JOHAN CORNELIS RADERMACHER, Generaal-Schatmeester van zijne Hoogheid den Prins van Oranje (WILLEM FRISO), en den Gedeputeerd Grootmeester JOHANNES KUENEN, alsmede van andere ambtenaren en voorname medeleden van dit gezelschap, werd opgerigt. Hiervan werd in Amsterdamsche Saturdagsche Courant, van 5 November 1735, berigt gegeven, in den vorm eener tijding uit 's Hage, van 3 November, in de volgende woorden:

Den 24e. der voorleden maand is alhier op de Nieuwe Doelen een Hollandsche logie van het van ouds beroemde broederschap der Vrijwillige Metselaars opgeregt, met alle de vereischte solemniteiten, in presentie van den Grootmeester de Heer J. CORNELIS RADERMACHER, Thesaurier Generaal van Zijne Hoogh. den Heer Prins van Oranje, en de gedeputeerde Grootmeester JOHAN KEUNEN, en verdere Officieren en aanzienelijke leeden; men ontving ook verscheide nieuwe broeders in deeze Hollandsche logie.

Dit berigt verwekte het vermoeden, dat men, onder voorwendsel der Vrijmetselarij, een heimelijk verbond, ten nadeele van het huis van Oranje gesloten had. Reeds te voren was er te Amsterdam eene Loge, meest uit Engelschen bestaande, opgerigt door den Br.: JEAN ROUSSET DE MISSY, en welke Loge vergaderde in de Stilsteeg (zuidzijde). Kort na hare oprigting werd zij (16 Oct. 1735) aangevallen door een hoop van het razende graauw, die het gebouw plunderde, en alles verscheurde, verbrak en vernielde wat er werd gevonden. Dit alles had de opmerkzaamheid der regering gaande gemaakt, in die mate, dat er den 30sten November, een besluit van de Staten van Holland en West-Vriesland verscheen, het bevel vervattende, dat de bevoegde regters het bestaan van zulke Broederschappen, onder den naam van Vrijmetselaars bekend, als zijnde eene niet toe te laten nieuwigheid, moesten te keer gaan, en de wederspannigen daarvoor straffen, luidende dit bevelschrift (van 30 November 1735) als volgt:

‘De Raadpensionaris heeft ter vergadering voorgedragen uit naam en door last van de Heeren Gecommitteerde Raden dat dezelve geremarqueert hebbende zekere periode in het Artikel van 's Gravenhagen in de Amsterdamsche Courant van den 3 e. dezer, luidende van woord lot woord als volgt: (Hier volgt het boven medegedeelde berigt.)

Gemeent hebben zich te moeten doen informeeren op den inhoud van die Periode, en dat zij vernoomen hebbende dat de voorschreeven periode zoude gezet weezen op requisitie van zekere LOUIS DAGRAN, Lakenering doende hier in den Haag, dezelve aan commissarissen gezegd heeft een lid te wezen van het broederschap, waarvan in de voorschreeve periode gesprooken word, en door orde van de gezamentlijke Meedebroeders dog zonder weeten van den Grootmeester geschreven te hebben aan eenen vriend te Amsterdam: en dat hij gevraagd hebbende over de natuur en het oogmerk van voorschreve broederschap, zich had gerefereerd tot de Constitutien van dezelve, zoo als die gedrukt zijn te Londen bij WILLIAM HUNTER, in het jaar 1723, daarvan een gedrukt Exemplaar overleverende. Dat volgens die Constitutien de bouwkunde schijnt te wezen het object of materie der zamenkomsten van voorschreeven broederschap; maar dat, wat ook wezen mag van de voorschreeven broederschap in Engeland, alwaar volgens het voorschreeven boek in, en omtrend de stad van Londen alleen zoude weezen twintig particuliere Logies of vergaderplaatsen, hebbende elk een soort van Deeken, en Overluiden, te zamen ressorteerende onder een gemeen hooft, welke den naam van Grootmeester voert, en van jaar tot jaar door de gedeputeerden van de particuliere kamers in eene generale vergadering gecontinueerd, of verandert word, dat de particuliere Broederschappen, welke sedert eenige tijd op dat excempel, en na dat model, hier te lande zouden geformeerd weezen, zoodanig gecomposeerd zijn, dat geensints te vermoeden is dat de Bouwkunde zoude weezen, het eenig, of prinsipaal object van hare bijeenkomsten, en dat bovendien aftenemen is, uit de voorschreven constitutien, en uit hetgeen verder voorgekomen is, aan haar gecommitteerden, dat er zaken door de leeden of broeders van de confreriën verhandeld worden, welke niet mogten geweten worden als alleen door de respective meedeleeden, welke alle onder eene zeer sterke verpligting zijn van dezelve te secreteren, en zelfs zoo veel zij hebben kunnen ontdekken, onder een eed, inhoudende poenaliteiten veel verder gaande als het aan iemand, als alleen aan de hooge overigheid, toekomt te statueren, en welke bovendien gezegd worden zekere tekens te hebben, waaraan zij malkander kunnen kennen, en waardoor zij hare gedachten kunnen aan malkander bekend maken, doende bovendien wanneer zij vergaderd zijn de deur of ingang van het vertrek bewaren door een van hun gezelschap, met eene blote deegen in de hand, om te beletten dat niemand vreemds binnen kome:

Dat onder de voorschreven Statuten twee zijn welke zonderlinge reflectie verdienen, volgens het eerste van welke, perzoonen van allerhande gezinten en gevoelens in het stuk van Godsdienst admissibel zijn tot de voorschreve Confrerie, mits erkennende de verpligting tot gehoorzaamheid aan de zedelijke wet, en leevende als eerlijke lieden, maar geen Atheisten nog libertijnen; en volgens het tweede van welke de leeden van de voorschreve broederschap wel gehouden zijn zich te gedragen, als vreedzame Onderdanen van de burgerlijke overheid, maar echter een broeder, van rebellie teegen de Staat, doch van geen andere misdaad, overtuigd zijnde niet mag uit de confrerie uitgezet worden schoon dat dezelve gehouden is zijn rebellie te disavoueeren, en geen ombrage of grond tot achterdenken te geeven aan de regering: en dat voor de rest aan haar Gecommitteerden noopende de voorschreven broederschap, alhier niets onordentelijks, of dat strijdig zoude weezen met de pligt van goede onderdanen voorgekomen is, maar dat zij echter niet hebben kunnen nalaten te remarqueren, dat regulierlijk na regten alle confrerien en collegien, als die niet gesterkt zijn met de authoriteit van de regeering, ongeoorlooft zijn, en altijd gehouden zijn voor kweekscholen van factien en van debauche, waarop ANT. MATTHEUS in zijn boek de criminibus en andere voorname regtsgeleerden kunnen nagezien worden; en dat de gecommitteerde Raden vervolgens gemeend hebben van haar pligt te weezen aan hare Edele Grootmogende kennis te geeven van al het bovenstaande ten einde om daarop te maken de reflectie en te doen de voorziening, welke dezelve zullen vinden te behooren.

Waarop gedelibereerd zijnde is goedgevonden en verstaan, dat aangeschreven zal worden aan President en Raden van den Hove, mitsgaders aan Burgermeesters en Regeerders van de respective Steden, den Haag daaronder gerekend, dat zij met er daad doen cesseeren de voorschrevene Confrerien, welke zich geeven de naam van Vrije Metzelaars, daar dezelve bij eene pure nieuwigheid ingevoerd en opgeregt waren, en dat zij uit krachte deezes doen procederen door de respective Officieren tegen alle en een iegelijk, welke zoude mogen bestaan niet te obtempereeren aan deeze order van haar Edele Grootmogende, behoorlijk aan hem bekend gemaakt zijnde, zoo als zijne desobedientie aan de bevelen van de hooge overigheid zal bevonden worden te verdienen: en dat zij ter zijner tijd aan hare Edele Grootmogende rescribeeren, wat bij haar in excecutie dezes zal wezen verrigt.

De Magistraat van Amsterdam vaardigde daarop, den 2den December, eveneens een bevelschrift uit, waarbij dergelijke ongeoorloofde geheime bijeenkomsten verboden, en de deelneming, met de straf van algemeene rustverstoorders bedreigd werd (Zie C.V.D. VYVER, Beschr. v. Amsterdam, D. II. bl. 265). Dit werd, op den 10den derzelfde maand, gevolgd door de regering van Rotterdam, waar men waarschijnlijk eveneens Maçc.: zamenkomsten was beginnen te houden. Niettemin ging in Amsterdam eene Loge, welker medeleden als regtschapene mannen bekend waren, voort, te vergaderen.

Toen de Magistraat hiervan kennis bekwam, liet hij hen gezamenlijk gevangen nemen, en den daarop volgenden dag de achtb.: Meester en de beide Opzieners voor den Raad brengen, alwaar zij onder eede verzekerden, dat de Vrijmetselaars zeer vreedzaam waren, en het vaderland en den vorst met onwankelbare trouw dienden, dat zij in de grootste eendragt leefden, huichelarij en bedrog schuwden, dat hunne vereeniging niets dan de uitoefening van menschlievende handelingen ten doel had, en dat hunne Orde zeer oud en hoogst vereerenswaardig was. Zij konden hunne bijzondere gebruiken en geheimen niet aan den dag leggen, bezwoeren echter dat deze noch met goddelijke, noch met menschelijke wetten streden, en dat zij zich aanboden, om eenen der Magistraatspersonen aan te nemen, die zulks daarna insgelijks zoude bekrachtigen. Hierop stelde men de Broeders wederom in vrijheid, en werd, naar men wil, de stads-Sekretaris afgezonden, om in de Orde aangenomen te worden. Deze gaf na zijne terugkomst een zoo voordeelig berigt aan den Raad, dat, zoo gemeld wordt, velen uit het bestuur zich als Vrijmetselaren lieten aannemen. Men ging nu voort met den arbeid, terwijl het aantal leden aanwies, en men ten jare 1748 openlijk durfde verschijnen. Ook de Loge in den Haag zette ongehinderd hare werkzaamheden voort, tot zij, als boven gemeld is, op den 27 December 1756, zich konstitueerde tot Groote Nationale Loge der Nederlanden, en definitief tot eersten Grootmeester benoemde, den Baron VAN AERSSENBEIJEREN, hebbende tot Gedeputeerd Grootmeester Nationaal c.

Baron VAN BOETZELAER, en welke Groote Loge van Holland hare tweede vergadering heeft gehouden op den 18en December 1757. In de volgende vergadering van 6 Augustus 1758, werd tot tweede GrD MD NatD verkozen, deBr.: C.F.A. Graaf VAN BENTINCK, die nogtans in de vergadering van 24 Junij 1759 als zoodanig werd vervangen door den Br.: Prins VAN NASSAU USSINGEN, en toen deze voor die post had bedankt, door den Br.: KAREL Baron VAN BOETZELAER (3e. GD MD). Deze Broeder, die dit ambt 39 jaren waarnam, trad in 1769 in onderhandeling met de G.: l.: der nieuwe VV.: MM.: in Londen, en sloot den 25 April 1770, met haar een konkordaat, waarin de onafhankelijkheid der Groote Loge van Nederland werd erkend, doch waarbij zij moest beloven, geene Loges te konstitueeren in Groot-Brittanje, noch in hare bezittingen of koloniën. Deze onafhankelijkheidsverklaring werd van de zijde der Eng.

Gr.: L.: dan ook, officieel en openbaar, gegeven in het jaar 1771. Onder het bestuur van dezen Gr.: M.: Nat.: hadden verschillende gewigtige gebeurtenissen plaats; zoo werd op den 27sten Julij 1760 besloten, de eerste algemeene wetten der Broederschap (gegrond op ANDERSON'S Konstitutieboek) te doen drukken; vervolgens ontving (1770) het nieuwe Ned. Maç.: wetboek de goedkeuring der Eng. Groote Loge. Onder zijn bestuur sloot ook de Groote Loge van Holland een verbond met de Groote Loge van Frankrijk (1777), bij welke dezerzijds tot reprezentant werd gekozen, de als schrijver zoo gunstig bekende Br.: TISSOT. Tot leedwezen ziet men, dat ook Nederland niet vrij was gebleven van den zwijmel, die de Broeders van andere landen had bevangen, en van de daaruit geboren sympathie voor het Tempeliers- en hooge graden systeem der Strikte Observantie.

Althans na dat in 1767, de 1e. Groot-Opziener, Br.: VAN DER MEY, aan de Berlijnsche Loges van dat stelsel was afgevaardigd, met zekere last (welke?), sloot men in 1780 zelfs eene alliantie met dat stelsel, door tusschenkomst van Broeder FREDERIK, Prins van Hessen-Kassel, wien men, tot loon, den titel schonk van Protektor der Orde hier te lande, en vereeuwigde die verblinding nog door een gedenkpenning (zie het Artikel LEGPENNING No. 1). Verder zond het Holl. Gr.: O.: den Br.: SWARTS als afgevaardigde naar het konvent van Wilhelmsbad, dat plaats had in Julij 1781 (zie de Art. CONVENT). Na dat eindelijk in 1784 het 25jarig Grootmeesterschap van dien Br.:, en het 25jarig feest van den Br.: VAN TEYLINGEN, als Ged.: Gr.: M.: Nat.: gevierd, en in 1798 een geheel nieuw wetboek voor de Broederschap der Nederlanden was vastgesteld, werd hij in het laatstgemelde jaar in die betrekking opgevolgd, door den vroeger als Gedep.: Gr.: M.: Nat.: gefungeerd hebbende Br.: ISAAC VAN TEYLINGEN (4e.

Gr.: M.:). Onder het bestuur van dien Br.: werd in de vergadering der Gr.: L.: van 26 Julij 1801, eene gouden medaille, ter waarde van vijftig dukaten, en eene zilveren, als accessit, uitgeloofd aan de schrijvers van de twee beste antwoorden, ter wederlegging van de geschriften, in het licht gegeven door ROBISON, BARRUEL, en den toen onbekenden schrijver van het werk het Graf van Molay, doch waarvan men thans weet dat het is geschreven door CADET GASSICOURT, den bekenden Parijschen scheikundige, die toen niet tot de Orde behoorde, maar later ingewijd en er een warm aanhanger van werd, zoodat hij zelfs bij voortduur onderscheidene Officiersposten bekleed, en verklaard heeft de Orde niet gekend en haar op ongegronde wijze te hebben aangerand. Op den 29sten Mei 1804, werd het bestuur als Gr. M. Nat. der Nederl. Loges, opgedragen aan Br.

C.G. BYLEVELD (5e. Gr.:M), onder wiens beheer op den 5den Junij 1808 het vijftigjarig bestaan der G L van Holland gevierd werd, op welke gebeurtenis eene zilveren medaille is geslagen (zie het Art. LEGPENNING, No. 2), terwijl de uitgesproken redevoering van den Br. Gr.:Reden. W. HOLTROP voor de BB.: in druk is verschenen.

Hetjaar 1808 voor de Broederschap in het algemeen belangrijk, door de inwijding van den Perzischen gezant te Parijs, Prins ASKHERl-khan, is het voor de Nederl. Broederschap in het bijzonder, doordat in ditzelfde jaar door de VV MM, het voortreffelijke Instituut voor Blinden, te Amsterdam, (zie dat Art.) werd gesticht. Sedert eenigen tijd pogingen aangewend zijnde de adoptie-Magonnerie, in Frankrijk in zwang, ook hier te lande in te voeren, besloot de Groote Loge op den 10den Junij 1810 deze te verbieden. In hetzelfde jaar werd Br. ISAAC BOUSQUET tot (6den) Gr. M.

Nat. verkoren. Inmiddels was Nederland in het Fransche rijk ingelijfd, en tijdelijk uit de rij der volken gestreken. Dit was oorzaak dat de Br. Jonkheer W.P. BARNAART (zie dat Art.), die in 1812 tot (7den) Gr. M.

Nat. was verkozen, een zwaren strijd had te voeren, waaruit de Nederl. Broederschap, door zijne volharding en zijn manmoedig gedrag, als overwinnaar terugkeerde. Na de inlijving van dit land in het Fransche keizerrijk, wilde nu ook het Fransche G. O.. dat de Hollandsche Groote Loge en Broederschap zijne oppermagt zoude erkennen en van dat ligchaam afhankelijk zoude wezen. De Grootmeester NatD hield nogtans de onafhankelijkheid van de Holl. Groote Loge staande, met dat gevolg, dat het Fransche G.

O. vreemd verschijnssl bij de Fransche heerschzucht, gestijfd door den luister van NAPOLEONS uitgebreide en onbepaalde magt de onafhankelijkheid der Holl. Groote Loge faktisch erkende. Om de magt dier Gr.:Loge te ondermijnen, en ten minste op den langen weg de magt in handen te krijgen, bedacht het G. O. een ander middel, dat namelijk, van hier te lande zoo veel Loges als mogelijk op te rigten, die natuurlijk Fransche konstitutiën bekomen hebbende, van dat ligchaam afhankelijk waren. Eene handelwijze die eene onverdedigbare inbreuk maakte op de regtsmagt van een zusterligchaam, dat alléén de magt tot de uitgifte van zoodanige konstitutiën had. Het aantal Loges, die zich hier te lande door het Fransche G.

O. deden konstitueeren bedroeg negen, waarvan de meesten, uit keizerlijke beambten bestaande, bij de omwenteling en de herstelling van 's lands onafhankelijkheid, door hare leden verlaten werden. De negen opgemelde Loges waren:

1. St. Napoleon, te Amsterdam.
2. St. Marie Louise, aldaar.
3. Le Berceau du Roi de Rome, te 's Hage.
4. La Flamboyante, te Dordrecht.
5. L'Aigle Français, te Amsterdam.
6. L'Union Maçonnique, te Groningen.
7. Union et Force, te Zwolle.
8. Les Élèves de Mars et de Neptune, aan den Helder.
9. Les Amis Français Réunis, te Vlissingen.

Hiervan zijn de No. 5 en 7 nooit geïnstalleerd geweest, terwijl de No. 1, 4 en 6 in 1814 en 1815, hare konstitutiën, door de Groote Loge van Holland, hebben doen ratificeeren, waarbij de eerste haren naam veranderde in dien van Willem Frederik, en waarbij zij de No. 73, 72 en 74 verkregen. De eerste Loge telde op het oogenblik van het uitbarsten der omwenteling 450 leden, die echter door het vertrek van vele personen, tot een betrekkelijk klein getal smolten. De omwenteling hier te lande gelukkig volbragt zijnde, kwam (3 Jan. 1814) eene deputatie van het Groot-Oosten van Nederland, den Soevereinen Prins (later Koning WILLEM I) geluk wenschen met zijne terugkomst, bij welke gelegenheid de Vorst de deputatie met welwillendheid ontving, en zijne bescherming aan de Orde beloofde. Omtrent zes weken later zond de Loge St. Napoleon eveneens eene deputatie aan den Vorst. Deze ontving haar vriendelijk, verzekerde haar op nieuws van zijne bescherming aan de Orde in het algemeen, en aan de Loge in het bijzonder, en ook dat hij niets had tegen hare begeerte, haar naam te veranderen, in dien van Willem Frederik.

De Br. THORY begaat hier een misslag, als hij (Acta Latomorum, D. I. bl. 263) berigt, dat de Soevereine Vorst tegelijk den Erfprins veroorloofde, de waardigheid aan te nemen van eersten Voorzitter dier Loge. In de eerstvolgende GD LD (29 Mei 1814), waarin de Br. W.P. BARNAART werd herkozen tot Gr.

M. Nat., besloot men aan de ?? onder haar gebied, en ook aan de ?? onder eene Fransche Konstitutie arbeidende, aan te schrijven, hare Konstitutiën te doen ratificeeren.

In België, waar op het einde van 1813, en het begin van 1814, Keizerlijke kommissarissen waren gezonden, naar die gedeelten des lands, nog niet bezet door de geallieerde troepen, en welke aldaar de Loges deden sluiten, leidde de VD MD een kwijnend leven. De onrustbarende nabijheid van Frankrijk, de onzekerheid hoe zich te gedragen ten opzigte van het Fransche G. O., het verschil van denkwijze over het invoeren en aanhangen van het Schotsche en andere stelsels, en ook nog later de krijgsgebeurtenissen, kortom, alles droeg daar bij, vele Loges in een staat van tijdelijken slaap te brengen, en den arbeid te doen kwijnen, zoodat er van de 27 in België bestaande Loges, slechts enkele bleven werken, en ook deze omstreeks het midden van April geheel rustten Eene maand later hernamen de ?? voor een tijd haren arbeid, en werden vele vreemde, vooral Russische, Pruisische, Zweedsche en Engelsche Officieren te Brussel, Gend, Brugge en Antwerpen ingewijd. In de maand Maart 1815, werd België met de Nederlanden vereenigd, en daaruit het koningrijk der Nederlanden gevormd. De Koning, die den 30sten dier maand zijne intrede binnen Brussel had gedaan, deed zich aldaar een rapport over de VD MD voorleggen, door den (niet tot de Orde behoorende) Minister van Justitie, Graaf DE THIENNES; ten gevolge van dit rapport, en van eene latere memorie van den Br. Baron FALCK, toen Minister-Sekretaris van Staat, gaf de Koning zijne begeerte te kennen, dat al de VV MM van het rijk tot één ligchaam vereenigd mogten worden, en beloofde hij der Orde zijne bescherming.

Dit kwam echter de Broeders der noordelijke provinciën eerst een jaar, en de Broeders der zuidelijke provinciën eerst twee jaren later ter kennis. In de vergadering van het Groot-Oosten van Nederland (noordel. prov.), van 30 en 31 Mei van dat jaar, was intusschen de Br. M.N. REEPMAKER benoemd tot (8en) Gr. M. Nat.

In diezelfde zitting werd ook voor het eerst gesproken van de L L der zuidelijke provinciën, en ook eenige denkbeelden geopperd tot eene mogelijke vereeniging; algemeen meende men echter dit punt te moeten uitstellen. Aan die laauwheid moet het welligt worden toegeschreven, dat de zuidelijke L. ?, welke men toen tot eene zamensmelting had kunnen brengen, eigenlijk nimmer vereenigd zijn geworden met de noordelijke Loges. De losse, niet officiëele en gedeeltelijke pogingen, later aangewend, waren te onbeduidend, en kwamen te laat om dit te bewerken.

In de eerstvolgende zitting (2 Junij 1816), ontving het Groot-Oosten eene aanvrage om eene Konstitutie, ingezonden door de pas opgerigtte ? l'Union Frederic te '.s' Hage, welke 13 October werd verleend, tot welker leden WILLEM FREDERIK KAREL, Prins der Nederlanden (zie dat Art.), behoorde. Die Prins, kort geleden te Berlijn in de Orde ingewijd, werd in dezelfde vergadering met algemeene stemmen verkozen tot levenslang (9den) Gr. M. Nat. De Prins nam die waardigheid aan, werd in de zitting van 4 Junij als zoodanig geproklameerd, en in die van 13 October, van hetzelfde jaar, geïnstalleerd. In de zitting van 2 Junij was ook de vereeniging met de zuidelijke ?? ter sprake gekomen.

De zuidelijke ?? hadden nog altijd te dien opzigte het stilzwijgen bewaard, en werd nu aan de verschillende Groot-Officieren opgedragen, aan hunne betrekkingen in België mede te deelen, dat het Ned. G. O. algemeen gestemd was voor eene vereeniging, terwijl men den Gr. M. Nat. volmagt gaf intusschen naar gelang van zaken te handelen. De Prins, op den 5den Junij door het Hoofd-Kapittel der oppergraden eveneens benoemd zijnde tot levenslang G M Nat, en dus aan het hoofd der Broederschap staande, beloofde zich ijverig met de belangen der Orde bezig te houden, en is die belofte steeds nagekomen.

De voorslagen van toen af aan de zuidelijke Broeders gedaan, hadden een minder goeden afloop, dan dit vroeger het geval zoude geweest zijn, omdat zij hunne vorderingen hooger stelden. Vandaar dan ook dat de Gr. M. Nat. bij zijne cirkulaire (van 5 Mei 1817), ter uitnoodiging tot eene vereeniging, zich wijsselijk bepaalde tot den voorslag van een gemeenschappelijk hoofdligchaam, van de, op voet van gelijkheid te behandelen, noordelijke en zuidelijke afdeelingen des rijks, terwijl indien de zaak, van de zijde des Gr.:O, tijdig met kracht ware voortgezet geworden, dit, als bestaand Maç. hoofdligchaam, welligt eene algeheele onderwerping had kunnen vorderen. Nademaal sommigen in België het denkbeeld koesterden, dat men den toenmaligen Prins van Oranje, het Grootmeesterschap voor de zuidelijke provinciën moest opdragen, zoo ging dit de Prins te keer, door zijne missieve aan de l'Esperance te Brussel (7 Mei 1817), van welke hij lid was, bij welke hij verklaarde, die waardigheid, werd ze hem opgedragen, niet aan te nemen. Intusschen waren er door eene Belgische kommissie konceptstatuten voor België vervaardigd, ten gevolge waarvan, eene Groote Loge voor de zuidelijke provinciën, op den 24 Junij 1817, bijeen werd geroepen, die zich op dien dag konstitueerde, en met algemeene stemmen, Prins FREDERIK der Nederlanden tot levenslang Gr.

M. Nat., voor de zuidelijke Gr. L. verkoos, waardoor dus het bestuur der geheele Nederlandsche Broederschap in zijne handen werd vereenigd. De eerste verrigting van den Gr. M. Nat. in die hoedanigheid, was, bij rondschrijven van 30 Augustus 1817, eene kommissie te benoemen tot het ontwerpen van statuten, onder welke de beide Gr.:??des rijks in een gezamenlijk hoofdbestuur vereenigd zouden worden; bestaande die kommissie uit de BB.: Baron FALCK, Gedep.

Gr. M. Nat. der noordelijke provinciën, Prins DE GAVRE, Gedep Grootmeester Nationaal voor de zuidelijke provinciën, HONNOREZ, Baron D'YVOY, KINKER, MALAISE, VOLLENHOVEN en WALTER, welke kommissie in vier zittingen hare taak ten einde bragt, zoodat daaruit ten volle blijkt, dat de veelvuldige pogingen der zoogenaamde Schotsche Loges, om alles te weerstreven en onafgedaan te houden, ten einde zelve de magt in handen te krijgen, en eindelijk ook die aangewend bij de Prinsen van Oranje en der Nederlanden, mislukt waren. Deze konceptstatuten werden in België door bijna al de Loges, en door het noord-Nederlandsche G. O. met 77 tegen 20 stemmen aangenomen. Bij die statuten werd bepaald dat de Broederschap, bestuurd door de noordelijke en zuidelijke Gr.:Loges van Bestuur, een gemeenschappelijk hoofdbestuur zoude hebben in het Groot-Oosten, bestaande uit de GG Dignitarissen der beide GG LLD van Bestuur en uit 28 regD Meesters, voor de helft van noordelijke en voor de helft van zuidelijke Loges.

De Voorzitter zou de Gr. M. Nat. wezen. Dit G. O., des vereischt, door den Grootmeester Nationaal zamengeroepen, zou beurtelings te 'sHage en te Brussel vergaderen. (De bijeenkomst heeft echter nimmer plaats gehad.) Uit het G. O. zou een hoogen raad gekozen worden, bestaande uit den G M Nat, 2 G Opz, 1 G Reden, 1 G Sekr, 1 G Thes, 1 G Zegelbew en 4 G Onderz De regtsmagt van de noordelijke G L van Bestuur zou zich uitstrekken over Noord-Braband, Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Vriesland, Overijssel, Groningen, Drenthe en Oost-Indië.

De zuidelijke zou de overige provinciën (ook het Groot-Hertogdom Luxemburg) en de West-Indiën onder haar gebied hebben. De West-Indiën hebben zich nogtans nooit aan het haar toebedeelde staatsbestuur willen onderwerpen, en zijn tot op den huidigen dag onder het aloude G. O. gebleven. Ten gevolge van het aannemen der statuten, werd dan ook de zuidelijke Gr. L. van Bestuur op den 11den April 1818 geïnstalleerd, in den Tempel der LD l’Esperance te Brussel, welke gebeurtenis door eene medaille is vereeuwigd (zie het Art. LEGPENNING, No, 3), terwijl het Ned.

Gr.:O in de zitting van 10 Mei 1818, volgens de bekrachtigde statuten, den naam aannam van Gr. L. van Bestuur voor de noordelijke provinciën. In dienzelfden tijd (April 1818), trachtte men in België den Mitzraïmietieschen Ritus in te voeren, dat echter door den G M Nat tijdig werd gekeerd (Zie het Art. MITZRAÏMIETIESCHE RITUS).

Hetzelfde jaar 1818 was getuige van eene gewigtige gebeurtenis, namelijk het vinden van het Charter van Keulen (zie het Art. CHARTER), en van andere stukken en voorwerpen (zie het Art. VREEDENDAL), waarvan de G M Nat kennis gaf aan de Loges, bij cirkulaire van 13 Junij 1818, waarbij de Loges werden verzocht in hare verschillende archieven nasporingen te doen naar oude stukken, betreffende de Orde, en hare aandacht werd gevestigd op het gevonden Charter, waarvan buiten de vertaling van de kommissie (in het Art. CHARTER vermeld), ook nog eene werd vervaardigd door Br. VOSMAER. Tot het jaar 1819 genaderd zijnde, in welk jaar de voorstellen zijn gedaan tot instelling der afdeelingen van den Meestergraad, moeten wij zeggen, dat wij, van de geschiedenis der Orde in Nederland sprekende, alleen handelen van de eigenlijke V M of de zoogenaamde blaauwe graden, zoodat wij voor de afdeelingen van den M GD en de Oppergraden, verwijzen naar de Art.

UITVERKOREN MEESTER en de Art. HOOGE GRADEN en OPPERGRADEN. De in werking gebragte hartstogt van sommigen verloor dit zoo zeer uit het oog, dat men in de vergadering der Gr. L. van Bestuur, in 1820 en in eenige volgende vergaderingen, de zaak der afdeelingen met alle geweld in de Gr. L. behandeld wilde hebben, en de aanhangers der afdeelingen met uitsluiting, enz. wilde straffen (gelijk men dit breeder vermeld vindt in de Annales Maçonniques, T. V p. 136-142, en meer plaatsen).

Men heeft het alleen aan de beraden, zichzelf gelijkblijvende en op wet en orde steunende houding van den Gr. M. Nat. te danken, dat men de uitzinnigheid niet beging, over hoogere afdeelingen te handelen, in eene vergadering, die slechts bevoegd was kennis te nemen van zaken, de drie eerste graden betreffende. Toen in denzelfden tijd eene herziening der Ritualen van de drie graden was voorgesteld, en de zaak was gesteld in handen eener kommissie, werd die herziening vertraagd en tegengewerkt. Eenigen zijn van meening dat dezelfde hartstogtelijkheid, die reeds zoo veel kwaads had gebrouwen, en nu in die herziening eene strekking meende te zien, die graden in overeenstemming te brengen met de afdeelingen, daar niet vreemd aan was. (Ann. Mag.

T. Vp. 136-254.) De Gr. L. maakte er echter een einde aan, door te verklaren, dat zij het koncept-Rituaal aannam. In hetzelfde jaar had er ook een vreemd voorval plaats, dat geboren werd uit de exceptioneele pozitie waarin zich de vesting Luxemburg bevindt. Men zag toen namelijk aldaar - en dus binnen het rijk eene Loge, door en onder een vreemd (Pruissisch) G. O. oprigten, die nogtans geene andere personen tot leden toeliet, dan die tot het bondsleger behoorden.

Bij den tegenstand in België tegen de Nederduitsche taal, nu aldaar zoo sterk beoefend, werden natuurlijk alle Loges in het Fransch gehouden, en slechts in 1823 zag men een paar malen in Gend, Loge houden en receptiën doen in de landtaal, waartoe de naaste aanleiding was gelegen in de aanwezigheid van den Br. T.J. MAJOFSKI, welke zich aldaar bevond; deze poging vond echter geene navolging. Aldra vonden de VV MM, in de zuidelijke zoowel als in de noordelijke provinciën, gelegenheid, den Gr. M. Nat. hunne Br hulde toe te brengen. De Prins in 1825 gehuwd zijnde met Prinses LOUIZE van Pruissen, deed met zijne gemalin zijne plegtige intrede te Brussel, waar men op menigen eereboog eene zinspeling vond op zijne Maç. betrekking, terwijl bij die gelegenheid een luisterrijk feest, door de BB.:, werd gegeven.

Door de noordelijke Gr. L. van Bestuur werd den Gr. M. Nat., den 19den November 1825, de door ons in het Art. LEGPENNING onder No. 4 beschreven medaille, in het goud, zilver en brons aangeboden, hetgeen, ten aanzien van Z.M. WILLEM I en de Prins en Prinses van Oranje (thans regerende Koning en Koningin), op den 23sten Nov. geschiedde. Het aanbieden der medaille (waarvan er 14 gouden,

100 zilveren en 400 bronzen werden geslagen) aan den Koning en zijne beide doorluchtige zonen, de Br. Prinsen FREDERIK en van Oranje, geschiedde door eene kommissie, bestaande uit de BB.: J.W. VAN VREDENBURCH, G.W. VERWEY MEJAN, M.A. WYNAENDTS en J. SCHOUTEN, die het woord voerde.

De V M had, hier te lande, reeds vroeger een wettig erkend bestaan, door dat de toen regerende Koning (WILLEM I), reeds te Brussel had te kennen gegeven, dat het hem welgevallig zoude zijn, indien de Broederschap der beide rijksafdeelingen tot één ligchaam, onder één hoofd konde worden vereenigd, en vooral, door dat die waardigheid werd opgedragen aan zijnen zoon Prins FREDERIK (zie verder het Art. WILLEM FREDERIK), terwijl ook de Prins van Oranje (zie het Art. WILLEM II) werd ingewijd en een werkzaam deel aan de Orde nam. Die officiëele erkenning werd echter thans volkomen, door dat de voornoemde kommissie bij den Koning verscheen als afgevaardigde van de vereeniging der Broederschap (een niet vaak voorkomend voorbeeld), en door den Koning als zoodanig ontvangen zijnde, de Broederschap de hoedanigheid kreeg van eene vereeniging, officieel erkend door het gekroonde hoofd van den Staat, die dit alles nog verder bezegelde, door der kommissie, op hare aanspraak, de volgende hoogstmerkwaardige woorden ten antwoord te geven:

‘Ik bedank u voor deze hulde, welke ik aanneem en die mij veel genoegen baart. Zij bewijst mij dat uwe Orde steeds goede beginselen aankleeft. Ik ken genoeg van haar, om te weten, dat zij verdient beschermd te worden zoo lang zij deze niet verlaat, en ik hoop dat zij zich altijd op die wijze zal gedragen, onder de leiding en den raad van mijn zoon FREDERIK.’ Den vrienden van kennis, licht en vooruitgang, was dit tot vreugde, de dienaars der duisternis treurden er om. Hunne partij die zoo ijverig en met vrucht werkzaam was in het naburige Frankrijk, en die in België, zijn slaafsche navolger, het schendig oproer voorbereidde en haar klaauwen spitste, die in 1830 het rijk vaneen reten en ons eene diepe wonde toebragten, maar België nog in het vleesch zitten en het dagelijks vinniger nijpen, deze was in asch en zak, en liet geen middel zelfs niet den laster onbeproefd, om die bescherming der V M als thema te nemen voor hare uitvallen, jegens den Vorst, zijn huis en het gedeelte der natie, dat tot de Broederschap behoorde. Dit ligchaam werd dan ook op alle wijze door dagbladartikels gehoond en door daden vervolgd (zie het Art. VERVOLGINGEN), terwijl men den tijd terug wenschte toen door de Staten-Generaal, een streng verbod tegen het verbond werd uitgevaardigd, en toen (in het jaar 1758) Keizer KAREL VI een dergelijk verbod tegen de Vrijmetselarij, in de Oostenrijksche Nederlanden en Vlaanderen, uitvaardigde, diegenen zijner onderdanen met verbanning bedreigende, welke het gebod mogten overtreden.

Intusschen ging de Orde rustig haren gang voorwaarts, ter verspreiding van licht en kennis, en ter bevordering van menschlievendheid en algemeene broedermin. Als naast bewijs voor het eerste, strekke het instellen in België van wetenschappelijke bijeenkomsten en prijsvragen (zie die beide Art.), welk laatste voorbeeld, hier te lande, eenigermate werd gevolgd door het daartoe strekkend voorstel in de Gr. L. van Bestuur, uitgegaan van de Loge Frederic Royal te Rotterdam (Ann. Mag. T. VI. p. 392).

In de vergadering van de Gr. L. van Bestuur van 1829, kwam een gewigtig onderwerp ter sprake, namelijk: dat de certifikaten door de Ned G L van Bestuur afgegeven, niet algemeen erkend werden, door dat het gebleken was, dat eenige Br., houders van zoodanige stukken, door Duitsche Loges, niet waren toegelaten, onder voorgeven dat die BB.: in het prof leven de Mozaïsche geloofsbelijdenis waren toegedaan. Wij zullen deze aangelegenheid opzettelijk behandelen in het Art. UITSLUITING, waartoe wij onze lezers verwijzen.

Toen in het jaar 1830 de voormalige Oostenrijksche Nederlanden zich van het koningrijk Holland afscheurden, en het koningrijk België vormden, ontstond ook een Groot-Oosten van België, dat, volgens de nieuwste statistiek in 1841, dertig Loges telde, terwijl er buitendien nog vijf Loges in dat rijk bestaan, die tot het Gr.:OD van Nederland behooren, en het Groot-Oosten van België niet erkend hebben, en dus door dit ligchaam als geheime Loges worden beschouwd (zie het Art. BELGIë). Sedert heeft het Gr.:OD van België (1842) wederom aan twee nieuwe Loges in Bouillon en Durbay, provincie Luxemburg, Konstitutiën verleend.

Hier te lande duurde het eenige jaren (tot 1857), alvorens het Hoofdbestuur den naam van Gr.:Loge van Bestuur voor de noordelijke provinciën, verwisselde tegen den ouden naam van Gr.:Oosten; dat haar weder den laatsten schijn ontnam van haar verlies eener vrije en algeheele oppermagt. Het was onder de vereeniging slechts een gedeelte van een ligchaam, aan het algemeen Gr.:O en den hoogen raad (hoewel slechts in naam bestaande) onderworpen. Het scheen ook, of na de scheiding, de oud-Hollandsche karaktertrek van bezadigdheid weer boven dreef. Althans, terwijl de breuk tusschen de oppergraden en de afdeelingen, vooral aan de zijde van de aanhangers der eerste, ongeneeslijk scheen, en woorden en daden de hoogste spanning, eene vijandige opgewondenheid, den heftigsten hartstogt en niet altijd kieschheid vertoonden, zag men daarna de eerste blijken van toenadering. Aan den Gr.:M N, wiens beleid op schrandere en regt broederlijke wijze daarvan wist gebruik te maken, is het te danken, dat (1833) eene gemengde kommissie werd benoemd, bestaande uit de BB.: G.W. VERWEY MEJAN, J.W.

VAN VREDENBURCH, W.P. BARNAART, COPES VAN HASSELT, M.A. WYNAENDTS en F.A. VAN RAPPARD, ter opgave van de middelen tot eene toenadering en vereeniging tusschen de symbolieke graden, de oppergraden en de afdeelingen van den Meestergraad. Deze kommissie bragt haar rapport uit, waarin de volgende hoogst merkwaardige woorden voorkomen;

In dezen staat.... maakte de invoering van een nieuw wetboek het denkbeeld levendig, om niet alleen de bestaande toenadering te bestendigen, maar ook voor volgende dagen, alle mogelijke reden van misverstand en verwijdering uit de Orde te weren. Zeker zoude het beste en veiligste middel hier zijn, alle ontvlambare stof weg te nemen, en alle verschil te doen ophouden, door den werkkring der Orde slechts te bepalen tot de drie eerste of symbolieke graden, in hunne oorspronkelijke zuiverheid, volgens de grondslagen van het Charter van Keulen. Het voorbeeld van een naburig koningrijk scheen dit denkbeeld nader aan te bevelen, en het is met leedwezen dat de kommissie aan deze hare overtuiging, voor als nog, geen gehoor vermeende te moeten geven, en slechts op eene betere toekomst durfde hopen.

Door dit rapport werd de grond gelegd tot eene toenadering, een Br. en onderling onafhankelijk bestaan van de drie gedeelten. Naar aanleiding van dit rapport werd eene gemengde kommissie benoemd, bestaande uit de BB.: F.A. VAN RAPPARD, COPES VAN HASSELT, A.L. VAN BETEREN GEVERS, voor de Gr. L. van Best, G.W. VERWEY MEJAN, A.L.

HEYSTEK, J.W. WILLEKES, voor het Hoofd Kapittel, J.W. VAN VREDENBURCH, M.A. WYNAENDTS en C. VAN DER VIJVER, voor de afd van den M G, die in 1854 een rapport uitbragt, vervattende de grondslagen van een (in zijn geheel aangenomen) konkordaat, gevestigd op de konceptbepalingen van de eerste kommissie. In dit konkordaat werd bepaald, dat er in Nederland geene andere Riten zouden worden toegelaten, dan de bestaande; zijnde: De bestaande symbolieke graden, volgens hun wetboek van 1798; de oppergraden, volgens hun wetboek van 1807, en de afdeelingen van den M G volgens hare administratieve grondwetten van 1819.

Dat de Orde haar gemeenschappelijk middelpunt zou hebben in den Gr. M. Nat. (De tegenwoordige, in 1816 eenstemmig verkozen Nationale Grootmeester, Prins WILLEM FREDERIK KAREL).

Dat door den Gr.:M N voor elke van de drie ligchamen een Ged Gr.:M N zou worden benoemd, met de bepaling, dat voor de afdeeling, in welke hij niet arbeidt (thans de oppergraden), de Ged Gr.:Nat niet door hem zelven mag worden benoemd, maar steeds door hem gekozen zal moeten worden uit eene tweevoudige nominatie, op te maken door de afdeeling, welke de Gedep G M Nat zal besturen. Verder werd er bepaald, dat de drie afdeelingen onafhankelijk van elkander zouden bestaan, en onderling geene inbreuk zouden maken op de geheimhouding, terwijl eindelijk eene daardoor gevorderde kleine wijziging in de grondwetten der afdeelingen van den M GD zoude worden gebragt.

Zijnde dit rapport goedgekeurd geworden in eene buitengewone Gr. L. van 10 Mei 1835, nadat het vooraf was bekrachtigd door het Hoofd-Kapittel voor de oppergraden, en de Kamer van Administratie voor de afdeelingen.

Inmiddels werd het aan eene kommissie opgedragen een ontwerp van nieuwe statuten op te maken, welke later werden aangenomen, met uitzondering van het gedeelte betreffende de gelofte, welke men, ofschoon in allen opzigte voldoende, voorstelde te doen vervangen door een en ander ontwerp, dat in geen opzigt aan de vereischten voldeed, waarom men een middelweg koos en iets voorstelde en aannam dat slechts ten deele goed kan worden genoemd. Een ander onderwerp waarover men het niet eens kon worden was de representatie (zie dat Art.) der koloniën, welk punt nog langen tijd verschil en moeite heeft veroorzaakt. De drie nu volgende jaren kunnen gezegd worden van veel gewigt te zijn geweest voor de geschiedenis der Ned. V M In het 1840 namelijk besloot het G. O. tot het nemen van een maatregel, waardoor er meer verband moet komen tusschen de V M ligchamen der verschillende landen, wier arbeid tot nu toe aan de Nederl. Broederschap geheel onbekend was gebleven.

Niet slechts toch, dat het G. O. zich meer in aanraking stelde met de Maç.ligchamen in den vreemde, maar het besloot ook jaarlijks eene extrakt-verzameling uit te geven van de voornaamste teekenpl (bekend onder den naam van Johannes- of rondschrijven), die er van de verschillende Loges en GG OO waren ontvangen. Hierdoor verkrijgt men als het ware een overzigt van de Maç. ligchamen in de geheele wereld; een maatregel welke niet genoeg toegejuicht kan worden, vooral wanneer daaruit eene juiste keuze geschiedt, en geene belangrijke dingen worden weggelaten, om ruimte te verkrijgen voor het meer onbeduidende; iets, waartoe men ligt kan vervallen. Tot hiertoe ziet reeds een viertal van deze hoogstbelangrijke verzamelingen het licht. Eene andere gewigtvolle daad, was, dat de G Offic bij eene cirkulaire van 18 Oct. 1840, de verschillende ? hebben uitgenoodigd hare denkbeelden te kennen te geven, omtrent hetgeen in den tegenwoordigen tijd en naar diens behoefte zou kunnen worden gedaan in het belang der V M, en ter bereiking van het doel der Orde; op welke uitnoodiging 31 rapporten, van even zoovele werkplaatsen zijn ontvangen, en onder welke er zich hoogst lezenswaardige en belangrijke stukken bevinden. Om deze rapporten, zoo veel het GG Offic mogelijk was, vruchten te doen dragen, hebben GG Offic die doen drukken, en daarvan een exemplaar (in een 8vo deel van 207 bladz.) aan de verschillende Loges doen uitdeelen.

GG Offic hebben daarbij het gelukkige denkbeeld gehad, de namen en plaatsen der Loges weg te laten, zoodat vooringenomenheid en vooroordeel geen voedsel kunnen vinden, om, bij het wikken der argumenten, ook de persoonlijkheid der leden van deze of gene Loge in de schaal te leggen. Het volgende jaar was merkwaardig, door dat het Gr.:O van Nederland op den 6den Junij 1841, het vijf-en-twintig-jarig jubelfeest van haren Grootmeester, Prins WILLEM FREDERIK KAREL vierde, waarbij het dezen zijne achting en liefde op de meest hartelijke wijze betuigde (zie het Art. WILLEM FREDERIK KAREL). De Prins, beantwoordde daaraan, door, ter herinnering van dien dag, het G. O. f9000 ter hand te stellen, waarvan de renten door het G. O. tot liefdadige einden zouden worden besteed, onder bestuur van de BB.: ged Gr.

M. Nat., Gr.:Thesaurier en Gr.:Aalmoezenier, stellende Z.H.E. daarenboven dadelijk f450 beschikbaar, zijnde het vermoedelijk bedrag der renten van een jaar. Een jaar later (1842) werd er in het G. O. een voorslag gedaan en aangenomen, tot het aanwenden van pogingen, ten einde een werk-Instituut daar te stellen voor volwassen blinden, waarin zij onderrigt zouden krijgen in, en hun onderhoud kunnen winnen door weven, touwslaan, schoenmaken, mand- en rietvlechten, mattenmaken, nettenknoopen, breijen, naaijen, en dat voor 's hands ingerigt zoude worden tot het opnemen van 100 personen. Het daarstellen van het gebouw was geraamd op eene som van f25000, buiten de kosten van onderhoud, die voor een groot gedeelte uit de opbrengst zouden worden gevonden. Ofschoon er reeds aanvankelijk voor aanmerkelijke sommen was ingeschreven, heeft dit wenschelijke plan echter nog niet het volle beslag kunnen krijgen, terwijl het te hopen is dat de edele pogingen van den G M Nat en de GG Offic door een gelukkigen uitslag mogen worden bekroond.

Nimmer toch bleef de Nederl. Broederschap ten achter, waar het gold de ellende van het menschdom te verzachten; zoo gaven de Kaapsche BB.-. in 1805, de som vanf5700 voor de Ned. visschers, door den oorlog ongelukkig geworden. In 1807 bragt de inzameling, ten voordeele van de slagtoffers van den ramp van Leiden, (geschied op aanschrijving van den G M en GG OO) een som op van ruim f 14000. Zonder den onderstand hier op te tellen in 1808 aan de slagtoffers van den watervloed, bedragende wel f9000, vermelden wij de stichting van het Instituut tot onderwijs van blinden (zie dat Art.), voorts de inzameling door de Middelburgsche Loges in 1810, voor de slagtoffers van het bombardement van Vlissingen en Veere f 731. De giften ten behoeve der slagtoffers van den waternood in Gelderland, in 1820 (zoo men zegt wel f 35000). De kollekte van de? de Vriendschap te Sourabaja in 1822, ten voordeele van de slagtoffers van den brand te Paramaribo, van de Maatschappij van weldadigheid, en van de Instituten voor doofstommen en blinden te Groningen en te Amsterdam, te zamen f 834.

Eene inzameling der ? l'Union te Suriname, in hetzelfde jaar, ten behoeve der Maatschappij van weldadigheid, groot f 1200 (Surinaamsch). De giften in den strengen winter van 1823. De giften der ?? en BB voor de slagtoffers van den watervloed in 1825, welke men gerust mag begrooten op f 30,000. De giften der L Concordia te Suriname in 1830 (f 1050), voor het moederland, en in 1832 (f 2100) voor de slagtoffers van den brand aldaar, en eindelijk die voor de slagtoffers van den brand te Hamburg, daaronder gerekend die van het G. O. (f1000), van het Hoofd-Kapittel (f300), en van een 18tal Loges, doch niet de afzonderlijke en niet vermelde bijdrage van eene Loge te Amsterdam, bedragende bijna f2600.

Het Nederl. G. O. telt thans 49 Loges onder zijn bestuur, daaronder medegerekend vijf Loges in België, en de laatst in werking gekomen Loges te Venlo, Maastricht en Nijmegen. Behalve de reeds vermelde verhinderingen van de zijde der regering, heeft het hier later ook niet ontbroken aan vervolging van de zijde der geestelijkheid (zie het Art. NIJMEGEN), derwijze, dat dit, in de provincie Noord-Braband, zelfs moest worden ondervonden door een persoon, die niet tot de Orde behoorde, maar die, blikslager van beroep, doosjes voor certifikaatzegels vervaardigde.

< >