MITRHA (Mysteriën van). De stichter dezer mysteriën onder de oude Persen is onbekend; velen schrijven ze aan ZOROASTER (zie dat Art.) toe. De eerste ZOROASTER er waren, gelijk men weet, onderscheidenen van dien naam leefde voor 5000 jaren, en woonde in Egypte, welligt om deelgenoot der mysteriën te worden, en de wetenschappen te beoefenen. De mysteriën van MITHRA hadden plaats op den winter-zonnestilstand. De inwijding was verdeeld in trappen of graden, die niet konden worden verkregen, dan na het ondergaan van zware proeven.
Die proeven, 80 in getal, waren alle verschrikkelijk streng, klommen steeds in strengheid op, en bedreigden soms het leven des Kandidaats. Hierna werd hij gevoerd in eene spelonk, die de wereld verbeeldde, en al de afdeelingen des hemels en der hemelligchamen vertoonde. Men zuiverde de Kandidaat door eene soort van doop, en drukte een teeken op zijn voorhoofd. Hij offerde brood en water; daarna bood men hem op de punt van een' degen eene kroon, en plaatste ze op zijn hoofd; maar hij wierp ze af, onder den uitroep: ‘MITHRA is mijne kroon!’ Dan was hij soldaat. De eerste eigenlijke graad was voor de mannen die van leeuw, en voor de vrouwen die van Hyena; dan volgden die van 2. Leeuw, 3.
Priester of Raaf, 4. Pers of Pars, 5. Bromius (bijnaam van BACCHUS), 6. Helios (de zon, de Balder der Scandinaviërs, en eindelijk van 7. Vader. In den eersten der zeven graden, die op de planeten betrekking hadden, zuiverde men zijne tong en handen met honig.
In den laatsten werd hij Sperwer genoemd (die vogel was bij de Egyptenaren aan de zon gewijd), en stond onder het onmiddellijk opzigt van het opperhoofd. Bij de inwijding in een der graden, stak men den Kandidaat eene slang, in de opening van het gewaad, op de borst, gelijk dit ook in de mysteriën van BACCHUS plaats had; welk dier, elk jaar van huid verwisselend en nieuwe krachten ontvangende, een beeld der zon was, wier kracht, met elke lente zich schijnt te vernieuwen. In een' anderen graad maakte men de vertooning, als offerde men den Kandidaat. En wanneer TERTULLIANUS, JUSTINUS en HIERONYMUS verhalen, dat de Romeinen de mysteriën van MITHRA in spelonken vierden, en daarbij menschen en stieren offerden, zoo is dit laatste waarschijnlijk of eene vergissing, of opzettelijk ter neder gesteld, om er de menschen een afschrik van in te boezemen; dit gevoelen wordt versterkt door het berigt van LAMPRIDIUS, in zijn Leven van Keizer KOMMODUS, waaruit blijkt, dat deze, toen hij de mysteriën van MITHRA bijwoonde, een man metzijne eigene hand offerde, doch haast zich deze er bij te voegen, dat dit slechts was, eene schijnvertooning, waarbij geen bloed werd gestort. Men bragt den Kandidaat geraamten en gedeelten daarvan onder het gezigt, ten einde hem een tastbaar en indrukwekkend beeld der vergankelijkheid te vertoonen, en hiertoe hebben dan ook stellig de schedels en beenderen gediend, welke men bij het openen der spelonk van MITHRA in Alexandrië, vond, en die JULIANUS de Afvallige, THEODOSIUS, SOZOMENUS en anderen, deden veronderstellen en zeggen, dat het de overblijfselen van menschen waren, die men er had geofferd. Bij de inwijdings-ceremoniën, die niet slechts zinspeelden op de dubbele beweging der vaste sterren en der planeten, maar ook op de trapsgewijze zuivering der zielen, bij hare reize door de planeten, besteeg de Kandidaat eene ladder, langs welke zeven poorten, en aan het boveneinde eene achtste waren aangebragt.
De eerste poort was van lood, en door de Romeinen aan SATURNUS geheiligd; de tweede, van tin, aan VENUS; de derde, van koper, aan JUPITER; de vierde, van ijzer, aan MERKURIUS; de vijfde van gemengd metaal, aan MARS; de zesde, van zilver, aan de maan; de zevende, van goud, aan de zon. De achtste was die van den hemel der sterren, de plaats van het eeuwige licht, van waar de zielen afkwamen, toen zij de aarde kwamen bewonen, om zich met de stof te vermengen, en de hereeniging met hetwelk, de zielen zich tot hoogste doel van haar streven moesten stellen. In Perzië ontstaan, werden die mysteriën ook overgebragt naar Armenië, Kappadocië, enz. en eindelijk ook naar Rome, waar zij, schoon ten tijde van POMPEJUS ingevoerd, eerst onder TRAJANUS begonnen te bloeijen, en afwisselend door de verschillende vorsten werden bestreden en verboden, of beschermd en opgeluisterd. Het eerste had plaats onder HADRIANUS; het laatste onder KOMMODUS en KONSTANTYN en de volgende keizers. KOMMODUS liet zich zelfs inwijden, en bekleedde er betrekkingen in. Van uit het Romeinsche rijk verspreidden zij zich door al de wingewesten, en vooral in het eiland Brittanje, en later ook bij de Gaulers.
In 378 werden zij door den Senaat verboden, en de gewijde spelonk verwoest. Bij de Perzen werd MITHRA afgebeeld met het aangezigt van een' leeuw, en eene soort van myter of Perziesche muts op het hoofd, omdat de zon in hare kracht is, als zij in het teeken van den leeuw staat. Men vindt thans nog te Rome onderscheidene basrelieven, die godheid voorstellende, op een' stier gezeten, en diens horens vasthoudende. Door deze allegorie wilde men te kennen geven, dat de maan, welke men stieren offerde, en welker zinnebeelden de stierhorens waren, geen ander licht had, dan wat zij van de zon ontving. Ook de Gaulers aanbaden deze godheid, zoo als duidelijk blijkt uit den grafsteen van den Opperpriester CHYNDONAX, die in 1398 nabij Dijon werd ontdekt, en waarop het volgende opschrift in twee cirkels, bij wijze van kransen, stond: In het bosch van MITHRA dekt dit graf het ligchaam van CHYNDONAX, Opperpriester. Verwijder u, goddelooze! want de bevrijdende goden hoeden mijne asch.
Op deze wijze ziet men, dat de Perziesche MITHRA in naauw verband stond met den Chaldeeuwschen en Feniecieschen BELUS, den Egyptieschen OSIRIS (zie dat Art.), en diens zoon HORUS met den Moloch der Ammonieten, en eindelijk met den Balder der Scandinaviërs. De Grieken en Romeinen verwarden meestal de zon met APOLLO, en de maan met DIANA, of de eerste ook wel met BACCHUS of DIONYSUS, zoo als blijkt uit de regels van VIRGILIUS (Georgic. C. I.)Vos o clarissima mundi Lumina, labentem, coelo quae ducitis annum, Liber et alma Ceres.
Gij helder fakkelpaar, die schittrend d'aard verlicht, Die jaarlijks om dien bol, uw' vasten loop verrigt, En jaargetijden vormt; o, BACCHUS! moeder CERES!
En nogtans was de zon geheel afgescheiden, zoowel van BACCHUS, als van APOLLO, gelijk men duidelijk kan opmaken uit de basrelieven van Arundel en andere oude gedenkstukken. Zelfs bij de MITHRA der Perzen heerscht eenige verwisseling tusschen deze godheid en de zon, waarover men kan naslaan Memoires de 'Academie des belles lettres, Tom. XXIV: p. 382 en T XXXI: p. 419-426, terwijl men de wijze van aanbidding van MITHRA omstandig beschreven vindt in ANQUETIL DU PERRON, Le Zend-avesta, Paris 1771,3 Tomes, 4o. De dienst van MITHRA schijnt eene soort van natuurdienst te zijn, of althans eene vermenging van het sabeïsmus (planetendienst), met de vuurdienst, welke laatste natuurlijk symboliesch was. (Dit wordt in HYDE, de Relig. vet. Pers. C. 4-8, en op verschillende plaatsen door ANQUETIL bewezen). Door de betrekkingen met de Perzen kwamen de mysteriën van MITHRA wel uit het oosten naar het westen, en bestonden nog ten tijde van PLUTARCHUS (in vita Pompeji), maar men zou dwalen, als men den waren en oorspronkelijken toestand zou willen beoordeelen naar de wijze, waarop ze bij de westersche volken werden gevierd; evenzeer als dit het geval ware, wanneer men de Egyptiesche mysteriën (zie dat Art.) wilde vergelijken bij dat, wat ze in Rome en andere plaatsen waren, waar de Isis-Priesters bedelend langs de straat liepen, vaak het Isis-beeld mede omvoerden, omdat zij geen dak hadden, waar zij het onder konden brengen, en de inwijding ook ieder aanboden, die hen wilde betalen.
Merkwaardig blijft het altijd, dat men, bij verschillende volken der oudheid, het beweenen van den dood van den god des lichts vindt. De Egyptenaar beweende OSIRIS; de Pers betreurde MITHRA, de Scandinaviër beklaagde BALDER. Even als dit bij FRIGGA of FREYA, de aardmoeder, ten opzigte van den dood haars zoons plaats had, beweende ook AFRODITE, dien van ADONIS, en de Frygiesche godin dien van haren zoon ATTIS (Zie verder de Art. ZON en ZOROASTER.).