Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Middeleeuwsche Bouwkunde

betekenis & definitie

MIDDELEEUWSCHE BOUWKUNDE. Het is zonderling , maar niettemin eene waarheid , dat, terwijl de meeste takken van kennis in de middeleeuwen in verval waren , de werkdadige Bouwkunst in grooten bloei verkeerde. Hiervan zijn dan ook in Europa zeer menigvuldige bewijzen voorhanden, in de hoofdkerken van Amiens, Antwerpen, Arrezzo, Bamberg Bath, Beauvais, Bern, Bordeaux, Cantorbery, Chalons, Chartres, Coutances, Durham, Exeter, Florence, Freyburg, Keulen, Lincoln, de Westminster-Abdij te Londen, Laon, Mantes, Meissen, Metz, Milaan, Munchen, Nantes, Narbonne, Norwich, Orleans, Parijs, Pisa, Praag, Regensburg, Rheims, Rochester, Rouaan, Spiers (Speyer), Venetië, Weenen, Winchester, Worchester, York, behalve een groot aantal , in dien tijd gebouwde , kasteelen , vorstelijke paleizen en raadhuizen.

Deze middeleeuwsche gebouwen zijn meestal zeer uitgebreid , en van eene konstruktie , die blijk geeft van groote kunde en volmaakte uitvoering , niet slechts van metselaars- en steenhouwersarbeid , maar ook door merkwaardige voortbrengselen van beeldhouwkunst, keurige en goedgeteekende versiersels en heerlijke glasschilderijen. De stevige , vaak met zorg bewerkte en buitengewone stukken hardsteen zijn door werktuigen tot op eene verbazende hoogte gebragt. De gewelven en steenen wenteltrappen zijn voorbeeldig uitgevoerd. De baksteenen zijn van de beste hoedanigheid en overtreffen de voortbrengsels der meeste hedendaagsche steenbakkerijen. Het plan en de uitvoering aan vele gebouwen bewijzen , dat de daarstellers diepe kennis van statica en mechanica, en tevens gevoel hebben gehad van het verhevene en de uitwerksels die door bouwwerken kunnen voortgebragt worden. De beschouwer staat bij het onderzoek dan ook verbaasd over de hechtheid der gebouwen en de goede keus der bouwstoffen.

De Architekten dezer gebouwen waren meestal geestelijken (zie het Art. METSELAARSGROET) , en vindt men dit bij de schrijvers over de bouwkunde uitvoeriger beschreven. Op het voorbeeld der Romeinsche bouwkorporatiën (zie het Art. KORPORATIE) hadden zich in de middeleeuwen geheime vereenigingen van werklieden gevormd. Zij noemden zich (Vrije) Metselaars, ofschoon de leden niet slechts uit Metselaars, maar ook uit Steenhouwers, enz. bestonden. In de dokumenten van dien tijd worden de Meesters Magistri Lapicides, of Magistri Fabricae, en de bouwkunstenaaars Rectores Fabricae genoemd.

De leden herkenden elkander, door zekere teekens, en waren door een' broederlijken band aan elkander gehecht. (zie het Art. VRIJMETSELAARS.) De plaats, waar zij bijeen kwamen, om nieuwelingen aan te nemen, om te beraadslagen over de aangelegenheden der vereeniging, of over eenig uit te voeren werk, heette Loge. Onder zoodanige Hoofd-Loge, of, als men wel zeide, Hoofd-Hut, stonden verschillende Loges of Hutten. Op deze wijze werd Duitschland verdeeld in verschillende Loge-afdeelingen. In 1459 kwamen de Meesters dezer Hutten te Regensburgbijeen, en vaardigden daar, den 25sten April, eene akte van verbroedering uit (bekrachtigd door Keizer FERDINAND I), waarbij het aantal Hoofd-Hutten op vier werd bepaald, als: te Straatsburg, Weenen, Zurich en Keulen, (zie het Art. CHARTER.) Deze akte in vele opzigten overeenkomstig met de Yorksche Konstitutie van 926 (zie de Art.

CONSTITUTIE en YORK), werd later nog verder vernieuwd en bevestigd door de Keizers MAXIMILIAAN, KAREL V, enz. De Hoofd-Hut te Weenen onder welke die van Hongarije en Stiermarken stonden wendde zich in gewigtige gevallen tot die van Straatsburg. Zij had onbepaalde magt, en deed, zonder beroep, uitspraak naar de statuten, die in 1459 en 1565 werden herzien. Over de Zurichsche Hoofd-Hut vindt men vele bijzonderheden in het werk: De drie oudste geschiedkundige Gedenkstukken, enz. door HELDMANN (zie dat Art.) De overblijfselen der symbolen door de arbeiders gebezigd, ziet men nog aan eenige door hen gebouwde kerken. Zoo bevindt zich voor de poort van het doodenhuis, bij den uitgang van den Dom te Wurtzburg, aan de eene zijde, op het kapiteel eener kolom, het geheimzinnige opschrift Jachin, en op de kolom aan de andere zijde het woord Boas. Op het einde der zeventiende eeuw schijnen de voorregten der Broederschap te hebben opgehouden.

De Br.: von WIEBEKING, heeft in het eerste deel van zijn werk over de burgerlijke Bouwkunde, de meening geuit, dat verscheidene Vrijmetselaars getrokken zouden zijn naar de Tyroolsche valleijen, waar men nog geheele vereenigingen vindt van zeer bekwame steenhouwers, die tevens metselaars zijn; zoo als die dan ook bij de versterking van Koblentz, bij gebrek aan bekwame Duitsche steenhouwers, met het beste gevolg, in groot aantal werden gebruikt. In Italië bestond de Broederschap in onderscheidene takken. Zoo was erin 1292 een aanzienlijke Loge of Hut te Sienna, welker Konstitutie, naar men zegt, nog bestaat. Toen de hoofdkerk dier stad werd gebouwd, vergaderden daar tachtig Meesters. Te Orvietta bevond zich nog in 1402 eene gelijksoortige Hut, welker Meester JAN VAN FREYBURG was. Die werkvereenigingen gingen echter langzamerhand te niet, en van toen verloren de voortbrengselen ook dat eigenaardig voortreffelijke, in de uitvoering en de keuze der materialen.

< >