Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Malthezer Ridders

betekenis & definitie

MALTHEZER RIDDERS. (JOHANNES-Ridders) Deze, in vele hoogere graden der Vrijmetselarij nagevolgde Ridderorde, had haren oorsprong van het, bij het begin der kruistogten in 1048, te Jeruzalem opgerigte, en aan den heiligen JOHANNES gewijde klooster, onder de Latijnsche benaming van: Coenobium Hospitalariorum militum S. Johannis Hierosolomitani. De bestemming daarvan, was de kruisvarende Christenen te herbergen, bijzonder om de gewonden en kranken te verplegen, en ze tegen de ongeloovigen te beschermen. De stichter was GERARD VAN AVESNES, uit het geslacht der Graven van Henegouwen. In de 12e. eeuw was deze geestelijke Orde, die in 1113 door Paus PASCAL II, en in 1120 door Paus CALIXTUS II bekrachtigd was geworden, nog uitgebreid, en had aan medeleden en rijkdomdommen gewonnen.

In 1190, gaf de tweede Ordemeester, RAYMOND DUPUY, aan de Orde eene nieuwe Konstitutie, in welke hij haar als eene geestelijke Orde liet bestaan, te gelijk onder den naam van Ridders van het heilige Hospitaal van St Johannes, te Jeruzalem; tevens vormde hij haar tot eene wereldlijke Ridderschap, ter gewapende verdediging der Christelijke kerk en tot geleiding der pelgrimmen naar Jeruzalem. Hij verdeelde de gezamenlijke medeleden in Ridders, welke de wapenen moesten voeren, Kapelanen, of eigenlijke geestelijken, en in wapendragers, schildknapen en dienende Broeders (Servent d'armi). Zij legden hunne gelofte af van kuischheid en van gehoorzaamheid aan God, aan de maagd MARIA en aan JOHANNES den Dooper. Hun ordeteeken was een wit kruis op eene zwarte kleeding.Weinige jaren daarna, dwong de overmagt der Saracenen, de Ridders Palestina te verlaten, zij kozen het eiland Cyprus tot hunnen zetel, werden echter in den jare 1309 van daar verdreven; zij zetteden zich toen neder op het eiland Rhodus, in de Middellandsche zee gelegen, en voerden den naam van Ridders van Rhodus, totdat zij in 1522, door den Turkschen Sultan SOLIMAN II, gedwongen werden, eerst naar Kandia, en vervolgens naar verschillende oorden van Italië te vlugten. Eindelijk stond Keizer KAREL V hun, in 1530, het eiland Malta toe, benevens de eilanden Gozzo en Comino, tusschen Sicilië en de Afrikaansche kusten, als een leen van het koningrijk Sicilië, waarna zij sedert den naam van Malthezer Ridders aannamen. Dit eiland bleef de zetel der Orde tot 1798, ofschoon zij gedurig werden aangetast door de Muzelmannen, en ten laatste vooral in 1559, toen de Grootmeester LAVALETTE, het eiland tegen eene geweldige, vijandelijke magt verdedigde. In 1798 werd het door BUONAPARTE, op zijnen togt naar Egypte, ingenomen, kwam in 1800, door den vrede van Parijs, in de handen der Engelschen. Sedert dit tijdstip verloor de Ridderschap deels hare goederen, die in het begin der 14e. eeuw, door het ophouden van het bestaan der Tempelieren, zeer vermeerderd waren geworden, nadat die ook, ten gevolge der kerkhervorming door LUTHER in die landen, waar deze ingang vond zeer waren verminderd, doordien hare goederen in geheel Europa verstrooid lagen, en de staatkundige aangelegenheden daarop eenen grooten invloed hadden, en is zij thans geheel vernietigd. Koning FREDERIK WILLEM III, stichtte in 1812, de Pruissische Johannieter-Orde, tot een aandenken van het opgeheven Baljuwschap van Brandenburg.

De JOHANNES-Ridders volgden den regel van AUGUSTINUS. Van de Protestanten onder hen, vorderden men niet dat zij ongehuwd zouden zijn of blijven, maar dat zij de huwelijkstrouw niet zouden schenden. De eigenlijke Ridders moesten van goeden, ouden adel zijn. Diegenen, welke hunne kwartieren op het naauwkeurigst bewijzen konden, heetten Ridders van regtswege (Cavalière digiustizia), diegenen, welke alleen door verdiensten de aanneming verkregen hadden, waren Ridders van gunst (Cavaliere di grazia). De Orde werd in 8 tongvallen of natiën verdeeld, namelijk: Provence, Auvergne, Frankrijk, Italië, Arragon, Duitschland, Kastilie en Engeland. De laatste scheidde zich in 1537, bij de kerkhervorming, af.

De hoofden dezer natiën (Piliers), bekleedden de voornaamste plaatsen in de Orde. Haar opperhoofd, d e Grootmeester van het heilig Hospitaal van St JOHANNES, te Jeruzalem, en Gardiaan van den Heer JEZUS CHRISTUS genoemd werd, had vorstelijken rang, en de wereldlijke magt lag grootendeels in zijne handen; ook was hij voorzitter van het Kapittel, dat de onmiddelijke Orde-aangelegenheden bestuurde, en uit 8 Ballivi Conventuali bestond.

De JOHANNES-Ridders waren oorspronkelijk bestemd, om de gewonde kruisvaarders te verplegen. Later geleidden zij de pelgrims naar Jeruzalem. In onze tijden beschermden zij den handel der Europeanen, tegen de barbaren. Het beginsel van ridderlijke toewijding aan edele oogmerken, bleef altijd hetzelfde, slechts de aanwending daarvan, wisselde naar tijdsomstandigheden af.

De landerijen der verschillende natiën werden in priorschappen, deze in baljuwschappen (balijen), en die weder in bevelhebberschappen (kommanderijen), verdeeld. Onder de priorschappen, had het Groot-Priorschap van Duitschland de voorkeur, welke door den Hoog- of Duitsche Meester (opperste Meesters der Ridderlijke JOHANNES-Orde, in de Duitsche landen), die rijksvorst was, bekleed werd. Onder hem stond de JOHANNES-Meester in Duitschland, of de Meester der Ridderlijke JOHANNES-Orde in de Mark, in Saksen, Pommeren en Wendland. Gene had zijnen zetel te Mergentheim, deze te Heitersheim, in Breisgau (zie HEEREN DUITSCHE). Merkwaardig is het, dat de Grootmeester van Maltha, in den jare 1740, ingevolge der Bul van Paus CLEMENS XII, van 27 April 1738, de vereenigingen der Vrijmetselaren op het strengste verbood, en in 1741 zes Malthezer Ridders, die zich in de Vrijmetselarij hadden laten aannemen, uit de Orde stiet.

De Br:. KRAUSE, heeft in zijn belangrijk werk, over de Kunst-Oorkonden, bewezen, dat het voornaamste deel der instellingen en gebruiken der V:. M.:, zoo als zij thans bestaat, uit de Romeinsche Bouwgilden afkomstig is. Hij betoogt tevens, op verschillende plaatsen, dat de instellingen en gebruiken bij de inwijding der oude Metselaars (Masons), in verschillende bijzonderheden overeenkomen met de instellingen en de opnemings- of inwijdingsgebruiken der Monniken-Orden, en deze wederom met die der daarnaar gevormde Ridder-Orden overeenstemmen. De meeste overeenkomst in de bijzonderheden, zal men welligt vinden in de Johannieter-Orde, die, oorspronkelijk eene Orde van strijdbare, adellijke Ridders, op de gewone wijze der kloostergeestelijken, was ingerigt. Deze Orde, staat met de Broederschap der Masons, door de Kuldeërs, in Engeland, en wel te York in de tiende eeuw hervormd, sedert hare stichting in een naauw verband, en in bepaalde historiesche betrekking.

Wanneer dus in de inwijdingsgebruiken der Johannieters, eenige werkelijke overeenkomst in bijzonderheden plaats heeft, met die der oude Masons, dan volgt daarom volstrekt niet hieruit, dat de Masons deze dingen van de eersten zouden hebben ontleend; maar ten deele zijn deze gebruiken aan alle Monniken-Orden gemeen; ten deele hebben ook, zoowel de Masons als de Johannieter-Ridders, te dien aanzien, uit gemeenschappelijke bronnen geput. Buitendien is het nogtans mogelijk, dat, sedert de Loges begonnen de Ridder-Orden na te bootsen, menig bijzonder gebruik, thans aan beide vereenigingen gemeen, van de Johannieters ontleend, en in den nieuwen Ritus van beide takken der Broederschap in Engeland, opgenomen zij. Het nieuw-Engelsche Grootmeesterschap vooral, heeft, sedert zijn ontstaan, menige instelling van de Johannieters toegepast.