Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Coustos, (Jan)

betekenis & definitie

COUSTOS, (JAN) geboren te Bern, in Zwitserland, waar zijn vader Architect was, doch op aanzoek van eenen zijner vrienden met zijn huisgezin naar Engeland overstak, en zich te Londen met der woon vestigde, bleef zich op het vak der bouwkunde toeleggen bij zijnen vader, totdat hij den leeftijd van 22 jaren bereikt had. Toen verlangde hij de wijde wereld in te gaan, en, door middel der kundigheden, welke hij had opgedaan, elders zijne fortuin te beproeven. Zijn vader bewilligde in zijn voornemen, en van goede getuigschriften van andere lieden der kunst voorzien, verliet hij het ouderlijke huis en stak het kanaal over, zich naar Parijs begevende, alwaar hij aan de Galerie der Louvre werkte. Na een verblijf van 15 jaren te Parijs, gedurende welken tijd hij geene gelegenheid liet voorbij gaan, om meerdere kennis en ondervinding in zijn vak op te doen, verliet hij deze hoofdstad en begaf zich naar Lissabon, in de hoop, er gelegenheid en brieven van aanbeveling te vinden, om van daar naar Brazilië over te steken, alwaar hij zich voorstelde, beter vooruit te zullen komen, en welk land hij gaarne bezoeken wilde.

Daar de gewenschte gelegenheid hiertoe zich niet zoo spoedig opdeed, als hij wel verwacht had, werd hij genoodzaakt, langer, dan hij had gedacht te Lissabon te blijven. Hij bevond zich hier in eenen der hoofdzetels van de gevreesde Inquisitie, een geregtshof, of liever eene zamenspanning van bijgeloovige beulen, vooral waakzaam ten opzigte van vreemdelingen, of zij ook met eenig geheim genootschap in betrekking stonden, hetgeen vooral plaats had ten aanzien van zulke vreemdelingen, die bekend stonden van tot de Protestantsche belijdenis te behooren.

In weerwil en als ten spijt van al het argwanend toezigt van het zoogenaamd Heilig Officie, had men nogtans te Lissabon eene Loge van Broeders Vrijmetselaren weten tot stand te brengen, en waartoe hij, die tot eene der Engelsche Loges behoorde, ook als lid werd toegelaten. Gedurende meer dan een jaar, dat COUSTOS zich te Lissabon ophield, ontweek hij het Argusoog van het kettergerigt, doch viel eindelijk in deszelfs handen. Den 5den Maart 1743, des avonds tusschen negen en tien ure werd hij gevat, terwijl hij zich in een koffijhuis bevond. Op eenigen afstand van het koffijhuis stond een rijtuig gereed, met twee muilezels bespannen. Na hem zijnen degen te hebben ontweldigd, dwong men hem, dit voertuig te beklimmen. Bij zijne aankomst in het gevangenhuis der Inquisitie werd hij door eene soort van Onderschout van de dienaars overgenomen.

Deze leverde hem over aan eenige dienaren van minderen rang, en verliet hem daarop, zeggende, den President van zijne aankomst te gaan verwittigen, en diens nadere bevelen omtrent hem te zullen vragen. Terug gekomen zijnde, gelastte hij den dienaren, de kleederen van den gevangene te doorzoeken, en dezen alles te ontnemen, wat hij bij zich had, zoo als geld, brieven, messen of wapenen, enz. Hij werd daarop in een hok gebragt, dat met verscheidene grendels achter hem gesloten werd, terwijl men hem ten scherpste vermaande, om niet hard of overluid te spreken, en dat hij zich zoude hebben te wachten van tegen de wanden zijner gevangenis te kloppen, of ander gedruis te maken; hem tevens te kennen gevende, dat, bijaldien hij de tegenwoordigheid der wacht of van den cipier mogt noodig hebben, hij zich alsdan had te bedienen van eenen klopper, dien hij konde bereiken, door zijnen arm tusschen de ijzeren traliën te steken, welke aan het achterbeschot der deur van zijne gevangenis zaten vast geklonken.

Op den tweeden dag na zijne gevangenneming verscheen er een bediende der Inquisitie, die hem zeide in last te hebben, hem te scheren en het haar te snijden, om in eene betamelijke houding voor zijne regters te kunnen verschijnen. Deze zijn' arbeid verrigt hebbende, trad een ander dienaar het hok binnen, en hij werd onder geleide der wacht voor eene soort van regtbank gebragt, uit den Voorzitter en vier Raden Inquisiteurs bestaande. Hij moest blootshoofds voor hen verschijnen. Na drie verhooren ondergaan te hebben, werden de punten van beschuldiging opgemaakt, welke in de hoofdzaak hierop nederkwamen:

Dat JAN COUSTOS zich schuldig had gemaakt aan verkrachting van de plaatselijke voorschriften en verordeningen, door zich te laten inlijven bij de Orde der Vrijmetselaren, als makende deze Orde eene afgrijsselijke zamenzwering uit tot het bedrijven van de snoodste heiligschennis, van onnatuurlijke wellust en de grofste schandelijkheden van allerlei aard, welk een en ander genoegzaam was op te maken uit de onschendbare geheimhouding, waartoe al de leden der Orde verbonden waren, als ook uit de verwijdering en uitsluiting van de andere sekse van het lidmaatschap der Orde. Dat alzoo de wandaden, welke in dezen schuilhoek van boosheid werden gepleegd, zoowel tegen de wetten van den Staat als van de Kerk aandruischten. Dat alzoo genoemde JAN COUSTOS, volhardende bij zijne weigering, om aan het Hof de ware strekking en het doel der Vrijmetselarij te openbaren, en blijvende bij zijn beweren, dat deze vereeniging in haren aard goed en deugdzaam was, de aanklager eischte, dat deze gevangene met alle gestrengheid zou worden vervolgd, en dat mitsdien het Hof verzocht werd, deszelfs volle magt en gezag daartoe aan te wenden, en zelfs door middel van pijnigingen, ten einde van den gevangene de noodige bekentenissen te verkrijgen, waardoor de beschuldiging gestaafd zoude worden.’ De President deed den gevangene deze aanklagte voorleggen, met bevel, om dezelve mede te onderteekenen; doch toen hij zulks volstandig bleef weigeren, werd hij naar zijne gevangenis terug gebragt.

Na verloop van eenige dagen werd hij wederom voor de regtbank gebragt, bij welke de Kardinaal DA CUNHA, Opper-Inquisiteur, het voorzitterschap bekleedde, die hem eene akte of een vonnis deed voorlezen, behelzende het goedvinden van het Hof, dat hij verwezen werd tot het ondergaan der pijniging, ten gevolge van zijne weigering, om de waarheid te zeggen en de eigenlijke strekking en bedoelingen van het snoode genootschap der Vrije Metselaren aan het H. Officie bekend te maken. Oogenblikkelijk daarna werd hij door twee sterke kerels aangegrepen en naar eenen kerker gesleept, die tot folterkamer diende. Weldra werd hij aangegrepen door zes vermomde beulen, die, na de werktuigen der pijnbank in gereedheid te hebben gebragt, hem naakt uitkleedden, aan eenen ijzeren halsband vastmaakten, en zijne voeten met ijzeren kluisters boeiden. Zij dwongen hem alstoen zijne beenen uit te strekken, en bonden hem vervolgens in de moeijelijkste houding vast. Zijne armen en beenen werden daarenboven nog met sterke koorden vastgemaakt, waarvan de einden door gaten gingen, die in het foltertuig gemaakt waren, en welke op een gegeven teeken door vier beulen gelijkelijk uit al hunne magt aangetrokken werden, waardoor zijne leden op eene zoo ongehoorde wijze werden uitgerekt, dat de koorden of touwen, door het sterke aantrekken, zoo diep in zijn vleesch drongen, dat zij schier het gebeente raakten, en het bloed hem uit acht onderscheidene wonden tegelijk afvloeide.

Daar hij volstandig bleef weigeren, iets anders te zeggen, dan hij bij zijne vroegere verhooren gedaan had, werd deze verschrikkelijke foltering tot vier malen hervat. Na acht malen deze pijnigingen, van welke de laatste het hevigste waren, te hebben doorgestaan, bragt evenwel COUSTOS er het leven af, tot verwondering zijner beulen, die, misschien om eenige houding aan de zaak te geven, hem, toen hij aan de betere hand begon te komen, tot vier jaren galeistraf veroordeelden. Deze beslissing van het geregtshof der Inquisitie hem bekend gemaakt, en hij naar de plaats zijner veroordeeling overgebragt zijnde, werd hij bedacht, zich van daar te verwijderen. Hij had namelijk een' zwager, die in dienst van den Graaf VAN HARRINGTON was. Aan dezen liet hij door een' zijner vrienden eenen brief schrijven, waarbij deze hem een omstandig verslag gaf van den beklagenswaardigen toestand, in welken zich COUSTOS bevond. Hij deed hem verzoeken, de hulp en belangstelling van zijnen meester, die een vermogenden invloed op het Staatsbewind van Groot-Brittanje had, voor hem in te roepen.

Zijn behuwdbroeder voldeed hieraan, en de Graaf VAN HARRINGTON beloofde hem, zijne goede diensten daartoe te zullen aanwenden. Hij maakte den Hertog van Newcastle, een der eerste Secretarissen van staat, met het deerniswaardig lot van COUSTOS bekend, en deze staatsman wist bij den Koning van Engeland te verwerven, dat de Engelsche gezant bij het hof van Portugal gelast werd, zijne uitlevering en in vrijheidstelling als Britsch onderdaan te vorderen. De gezant, drong dienvolgens bij de Portugesche regering op zijne onmiddellijke invrijheidstelling aan. Aan dezen aandrang werd dan ook voldaan in het laatst der maand October des jaars 1744. Hij werd op nieuw voor den Inquisitieraad geleid; de Voorzitter gaf hem te kennen, dat de Kardinaal DA CUNHA bevel gegeven had tot zijne in vrijheidstelling, en na vier dagen erlangde hij zijn ontslag uit het bagno, of den slavenkerker van Lissabon. COUSTOS zich alzoo weder op vrije voeten bevindende, begaf zich aan boord van een Hollandsch vaartuig, en kwam, na eene reis van eenige weken, den 15den December 1744 in den schoot zijner familie behouden te Londen aan.

< >