(< Lat. terminus = grenspaal; vd. het bepalende, dus ook het woord, de naam). Als vertaling van het Gr. dat met zijn Lat. aequivalent nomen ook gebruikt werd in den zin van element van een door optellen of aftrekken gevormde uitdrukking, kreeg terminus in de 17e eeuw ook de betekenis van wat wij nu nog term van een algebraïsche uitdrukking noemen.