Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gepubliceerd op 19-12-2020

Paulus

betekenis & definitie

m

Van Lat. paul(l)us ‘klein, gering’. Reeds een Romeinse familienaam in de gens (d.i. familie, geslacht) Aemilia. Naam van de

apostel, die hij als Romeinse burger had (in ‘Handelingen’ verschijnt de naam Paulus voor het eerst bij het bezoek van Paulus en Barnabas aan Cyprus). Voordien vinden we de naam Saulus (Hebr. Sjaoel: 'hij om wie is gebeden’; zie Saul). De figuur van Paulus kennen we goed door de beschrijving van zijn zendingsreizen ('Handelingen') en door zijn brieven (zie ook Rom. 15, 24 en 28). Verschillende r.k. feestdagen zijn aan hem gewijd: 25 jan.: bekering van Paulus; 29 juni: Petrus en Paulus; 30 juni. Er zijn nog verschillende andere heiligen van deze naam, bijv.

Paulus van Thebe, kluizenaar in de Thebaïsche woestijn; gest. 341; kerk. feestdag: 15 jan. Hij wordt beschouwd als de eerste monnik. Verder Paulinus, bisschop van Trier in 349; gest. 358; kerk. feestdag: 31 aug. Relikwieën in de St.-Paulinuskerk in Trier. De naam kwam al vroeg in gebruik: bij Socin al in de 9e eeuw; Rijnland (Littger) Paulus 765 (West-Frank.), Paulus Diaconus, vóór 880 (Langobard aan het hof van Karel de Grote); in Vla. sinds de 12e eeuw (Leys, Substitution 7); oudste voorb. in Holl.: 1228, in Dordt 1284-1287 zes maal Pauels (SRD). Vr. vormen: in Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Pauwelijnne, Pauwelijnkin; Paweline, Ze. 1333; Paulyne, Breda 1532 (Ned L. 1966, 382), Paulina, 1661 (Ned L. 1955, 177). Zie ook Paula.