Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gepubliceerd op 19-12-2020

Petrus

betekenis & definitie

m

Van Gri. petra ‘rots’, als symbool van vastheid, betrouwbaarheid (vgl. Fra. pierre ‘steen’ en Pierre). De discipel Sim(e)on ontving deze naam van Christus. Zie Matt. 16.18: 'En ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen (...). Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen...’ Op grond van deze laatste woorden wordt Petrus vaak afgebeeld met sleutels in de hand en voorgesteld als wachter van de hemelpoort. Deze (bij)naam is een vertaling van Aram. kefa (Gri.

Kèphas, Lat. Cephas, zie ook bij Cephas). Petrus was de eerste der twaalf apostelen. Volgens de overlevering was hij in 64 à 67 martelaar in Rome onder Nero. Volgens de legende werd hij gekruisigd met de armen naar beneden op een zgn. Petruskruis.

Om de hierboven aangehaalde woorden van Christus wordt hij beschouwd als de eerste paus. Geen van de pausen na hem nam die naam aan, omdat het geloof ontstond dat een Petrus II de laatste paus zou zijn. De voornaamste feestdagen zijn: 18 jan., 29 juni (zie Paulus) en 1 aug. De naam was al vroeg in de middeleeuwen buitengewoon populair. Bij Socin: Saargau 847; Trier vóór 975 (Littger; blz. 192, sluit voor Petrus de mogelijkheid van aanpassing aan een Germ. naam niet uit); West-Vla.: 10e eeuw; Noord-Ndl. 11e eeuw. Vr. vormen ook al vroeg: Perreta, Freiburg 1152 (Socin); Petrissa, Rijnland 1005 (Littger).

In Fra.: Perrotta, Perretta, sedert 12e eeuw (Dauzat 59); Pironetta, dochter van Willem IV, graaf van Gulik, ca. 1306 (Ned. L. 1960, 220), Petra 15e eeuw, Pieterken Dordt 1537 (GD 93), Piertgen , Ze. 1603; Pietertien Zuid-Holl. 1678; Pietertje 18e eeuw. Vgl. voor de overgang van e: ie bijvoorbeeld Lat. remus: Ndl. riem. In de 16e/17e eeuw werd de naam in Fri. verfraaid tot Pyrrhus. De populariteit van de naam blijkt ook uit de opsomming Jan, Piet en Klaas en vele uitdrukkingen waarin hij voorkomt.