'God', resp. 'goed', in namen niet te scheiden. In sommige gevallen is de volksnaam van de Goten niet uitgesloten, a) Got. guth ‘god’; Oudhoogduits got; Oudsaksisch, Oudfries en Angelsaksisch god; Oudnoors godh, gudh.
De etymologie van het woord god is onzeker, het wordt in verband gebracht met Oudind. hávate ‘hij roept' en het epitheton van Indra, puruhûtá- ‘veel aangeroepen’; b) Got. gods 'goed'; Oudhoogduits guot; Oudsaksisch, Oudfries en Angelsaksisch gôd; Oudnoors gôdhr. Dit wordt betrokken bij een Indogerm. basis ghadh-,ghodh- 'geschikt, passend zijn'.