Oude volksnaam voor de Roerdomp ← [Houttuyn 1763], nu vrijwel alleen nog in Vlaanderen [WVD 1996 (WBD)]. Ook variante namen als Putoor, Pitoor, Pictoor ← en Puithoren (Joos 1900) en als onderdeel van volksnamen voor het Woudaapje ft: Houtbutoortje, Kleine Butoor.
Putoer (1542), Poi(c)toir (1595) [Brouwer 1953], Butoor en Pitoor bij Junius 1581 [Suolahti]. Als toenaam van een persoon is in 1180 opgetekend "simon butorvalca" (letterlijk 'Simon de Roerdompenvalk'; ws. was deze Simon een Draufgänger), wat dus neerkomt op een onl attestatie van Butorfalko 'voor de Roerdompenjacht afgerichte Valk of Havik' [Schoonheim2002].ETYMOLOGIE N Butoor <mnl Butoor1 (ook Putoor, Pitoor en Pittoor [MH] <onl *butor <mf butor4 (12e eeuw).
Lat butio 'Roerdomp' (klanknabootsend) + Lat taurus /F taureau 'stier' (een toespeling op het geluid) = mf/F Butor. De wetenschappelijke naam Botaurus van de Roerdomp is een latinisering van de F naam. Ook E Bittern (c.1330 "botors", c.1386 "bitore") is uit mf overgenomen.
N.B.: Lat butio moet niet verward worden met Latbuteo (zie sub Buizerd). Jobling 1991 ziet ook het woorddeel boin Botaurus als verband houdend met het zoogdier i.v.m. zijn verwijzing naar Lat bos en Gr ßoug bous ('Os, Rund'). In deze zienswijze is Botaurus dan een zgn. tautologische samenstelling, d.w.z. Bo- en -taurus verwijzen elk naar (praktisch) hetzelfde begrip. Zie ook sub Koereiger, waar de verwijzing naar de Koe om een heel andere reden is.
1 De oudste vindplaats voor dit woord is ws. bij jv Mc.1266: vs.635
Butorius, als ic hore lesen, Mach butor in Dietsche wesen.
Hals ende been heeft hi lanc, Den bec scarp ende sere stranc2.
Na daerde sijn sine plumen ghedaen.
Zijn veren zijn aardkleurig.
In marassce wil hi gaen:
Hij leeft in moerassen:
Daer staet hi stille in der ghebare in roerloze houding Als of hi doet of een steen ware, Alsof hij dood of een steen was, Ende hevet getrect in sinen hals, met zijn hals ingetrokken, Als een dief fel ende valsch, Ende al omme vissche te begaen, te pakken te krijgen, Dier hi vele pleghet te vaen. waar hij er heel wat van vangt.
Als hi hem bevoelt int strec, Als hij denkt dat hij er een vangen kan Staet hi stille ende hout den bec, Die scaerp es, ter staerke3 dan;
Ende alsen nemen waent die man, Als hij denkt dat hij er bij kan, Staect hine daer hine mach gheraken. steekt hij hem waar hij maar kan.
Die havec die moet oec smaken De havik maakt soms ook kennis Somwile sine sware steke, met zijn venijnige steken, Als hine vaet onwiseleke. als hij hem onbehoedzaam vangt.
Ende, ghevenijnde diere Allerlei giftige dieren, zoals Eet hi wel, dits sijn maniere. padden, eet hij normaal.
In lentin maect hi een luut In de lente maakt hij een geluid, In broeken, daer hi staet int cruut, terwijl tussen de moerasplanten Met sinen becke int water claer, staat, met zijn bek in het water, Alsof et een donre waer. Alsof de donder klinkt.
Sere wel riect hi te viere: Zeer lekker ruikt hij aan 't spit Heren spise eist, want hi es diere. Het is rijkeluis kost.
Medicine es alle sijn smout, Zijn vet wordt medicinaal toegepast, Bedi es dattet menich hout. door menigeen.
2 krachtig.
3 variant: ter steke
4 Hiervan is ws. afgeleid mf Bior, en hiervan weer F Bihoreau 'Kwak' [C&C 1995 p.20]. Kwakken werden vroeger veel gegeten, en daarom ook verhandeld. Bourne veronderstelt [in litt. 961112], dat de uit Frankrijk aangevoerde Kwakken ("Bioreaux", "Bihareaux") op z'n Engels "Brew" werden genoemd en verklaart aldus E Brew(e). Eerder had Gurney 1921 verondersteld dat Brew(e)s Regenwulpen zouden zijn, maar dit is onwaarschijnlijk, omdat het impliceert dat men dan Wulpen van Regenwulpen zou hebben kunnen onderscheiden (ze lijken erg op elkaar) en omdat Brewes 3x zo duur waren als Wulpen (ondanks dat Regenwulpen kleiner zijn)!