Wat is de betekenis van kwakken?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

kwakken

1) (1997) (jeugd) geslachtsgemeenschap hebben, copuleren. • Verder: 58 skiliften, een supermarkt en één kroeg, de Yetibar. Vocabulaire: ‘Bonjour Franse hoer’ en ‘Au revoir kut zonder haar.’ Meisjes zijn: een hut, muts, kut, trut, vrucht of kipje. Neuken is: stiften, douwen, sausen, kwakken, tiefsnee boren,...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kwakken

kwakken - Werkwoord 1. (ov) met enige vaart iets vervormbaars tegen een hard voorwerp gooien Hij kwakte de verf op het doek. kwakken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kwak

2024-04-27
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

kwakken

Vissersvaartuig van de Zuiderzee van dezelfde familie als de botter dat vooral te Volendam werd gebruikt. Het was een bijzonder zeewaardig schip, dat met de kwakkuil viste. (aatned.nl)

2024-04-27
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

kwakken

kwakken: een kwak geven.

2024-04-27
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

kwakken

Een concurrent een kwak geven. Frans: passer le coude; bousculer; frotter. Ze wilden elkaar er niet door laten, maar Bontempi zocht net zo lang, drukte en kwakte, tot hij een gaatje had gevonden, (de Volkskrant, 24/05/1986) Los daarvan had ik altijd bewondering voor de manier waarop Cipollini sprintte: altijd heel zuiver, nooit kwakken en wringen....

2024-04-27
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

kwakken

(ov ww; kwakte; h. gekwakt) - een kwak geven

2024-04-27
Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Kwakken

Kwakken - een kwak geven. Van Poppel reed iedereen reglementair naar huis: hij kwakte niet, hij duwde niet en trok zich niet af. Nieuwe Revu, 27-05-98

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kwakken

v., kwakke.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kwakken

(kwakte, heeft gekwakt), I.met de kwakkuil vissen. II. (onoverg.) 1. het geluid kwak doen horen: hij viel (zo hard), dat hij kwakte; — kwaken (van kikvorsen) — slaan (van kwakkels); 2. met een kwak vallen: hij kivakte tegen de muur ; 3. (Zuidn.) doorzakken, ineenzinken; III. (overg.) met een kwak gooien, hard...