Definities van Vlaams-Nederlands woordenboek in de Ensie A
- affronteren
- afgaan
- afgang
- afgeborsteld
- afgevaardigd
- afgevaardigde
- afgiftekantoor
- afhangen, afhankelijkheden
- afhouden
- afhouding
- afklappen
- afkomen
- afkorten
- afkorting
- afkuisen
- aflaten
- afleveren
- aflevering
- aflijnen
- aflossing
- afluizen
- afnemen
- afnijpen
- afpellen
- afpitsen
- afrekenen
- afrijden
- afrotsen
- afschaffen
- afscheidspremie
- afschieten
- afschrift
- afschrijven
- afslaan
- afslag
- afspannen
- afspanning
- afstand
- afstappen
- afstrijden
- afstropen
- aftasten
- aftekenen
- aftrappen
- aftrekken
- aftrekker
- aftroeven
- aftruggelaar
- aftruggelen
- afvaardigen
- afvalling
- afvegen
- afvijzen
- afwachting
- afwassen
- afzagen
- afzien
- agglomeratie
- agglomeratieraad
- aggregaat
- airhostess
- ajuin
- ajusteur
- akkoord
- al
- alaam
- alarmbelprocedure
- alcoholieker
- alcolieker
- alcool
- algelijk
- algemeen
- algemeenheid
- allee
- alleenbouw
- alleenverdeler
- alles
- alleszins
- allez
- allo
- allumeur
- almeteen(s)
- alpijns
- alverman
- amaai, amai
- amandelen
- amateur
- ambetant
- ambetanterik
- ambeteren
- ambras
- ambrasmaker
- ambulancier
- amen
- américain (preparé)
- amigo
- amigocratie
- amortisseur
- ancien
- ander