Gepubliceerd op 14-03-2021

Zilver

betekenis & definitie

Argentum, chemisch teeken Ag, atoomgewicht 107.1, een der dusgenaamde edele metalen, zuiver wit van kleur en een sterken glans bezittend, dien het zelfs in gesmolten toestand, noch in droge, noch in vochtige lucht verliest. Gesmolten zilver bezit de eigenschap om zuurstof te absorbeer en; smelt men zilver in een atmospheeir van zuivere zuurstof, dan neemt het 22 maal zijn volumen van dat gas op.

Bij het vastworden komt de zuurstof weder vrij en slingert dikwijls het nog vloeibare gedeelte van het metaal uit den kroes; de aanwezigheid van een kleine hoeveelheid van een ander metaal ontneemt aan het zilver deze eigenschap volkomen. Bij een zeer hooge temperatuur is zilver vluchtig; door middel van de knalgas-vlam kan het gedestilleerd worden; zijn damp heeft een licht-blauwe kleur. Zilver is de beste geleider voor warmte en electriciteit en het is tevens zoo pletbaar, dat men uit één gram zilver een draad van 2600 m. kan vervaardigen. Met zwavel verbindt het zich zeer gemakkelijk; zilveren voorwerpen slaan daarom aan in een ruimte waar zwavelwaterstof aanwezig is. Door chloor wordt het reeds bij gewone temperatuur aangetast; tegenover geconcentreerd zwavelzuur gedraagt het zich bij verwarming evenals koper; in sterk salpeterzuur lost het gemakkelijk op,^ onder ontwikkeling van stikstofoxyde. Zilver is woeker dan koper, harder dan goud.

Het soortelijk gewicht van gesmolten zilver bedraagt ongeveer 10.5; door hameren kan het verhoogd worden tot 10.62. Met kwikzilver verbindt het zich gemakkelijk tot amalgaam; het vormt met verschill. metalen legeeringen zooals met lood, bismut en goud; het verbindt zich met zwavel, arsenicum, antimoon, chloor enz. Zuiver Z. is te week voor munten en sieraden; een klein gehalte aan koper verhoogt zijn hardheid aanmerkelijk, zonder zijn fraaie, witte kleur veel te benadeel en. Om hun geheel het aanzien en den glans van zuiver Z. te geven, worden zilveren voorwerpen sterk verhit, waardoor het koper aan de oppervlakte zich oxydeert, en vervolgens terstond in verdund salpeterzuur of zwavelzuur gedoopt, waarin het gevormde koperoxyde oplost. Na dit zg. wit-koken is het zilver mat geworden, daar de zilverdeelt jes eenigermate van elkander gescheiden zijn, maar door polijsten kan men het gemakkelijk weder glanzig maken. De legeeringen, waaruit de munten en andere voorwerpen gemaakt worden, moeten volgens de wet een bepaald gehalte aan zilver bevatten, dat in de verschillende landen echter niet hetzelfde is.

In Nederland is het gehalte van het groote zilvergeld (f 2.50 tot en met f 0.50) 945/iooq, dat van het kleine zilvergeld (de pasmunt) 64°/iooo, d. w. z., dat 1000 dln. van het zilverhoudend mengsel resp. 945 en 640 dln. zuiver zilver moeten bevatten. Daar men echter moeilijk door rechtstreeksch samensmelten van zilver en koper een legeering van een juist gehalte kan verkrijgen, staat de wet een afwijking (remedie) toe van 2/ioöo,. van^ het gehalte. Voor zilveren voorwerpen zijn bij ons te lande twee gehalten voorgeschreven, die door verschillende keuren, de groote en dekleine keur, worden gewaarborgd; het zilver met de groote keur moet 934/iooo> dat met de kleine keur 833/iooo zilver bevatten, terwijl een remedie van 5/i0oo is veroorloofd.

Het winnen van zilver

Het zilver komt in de natuur vrij (gedegen) voor en verbonden met zwavel, antimonium, arseen, chloor, bromium en jodium. Bovendien bevatten loodertsen, voornamelijk galeniet (loodsulfide) dikwijls belangrijke hoeveelheden zilver. Op de eerste wijze komt het voornamelijk voor in Mexico, Peru, Bolivia en Chili, op de laatste wijze in Europa en N.-Amerika.

Het eerste voorkomen wordt als volgt verwerkt: Het erts wordt fijngemalen in een Chileensehen molen en daarna in een z.g.n. arrastra, waar het erts door een zwaren steen, die wordt voortbewogen, wordt verbrijzeld. Daarna wordt het erts in de zon gedroogd en gebracht in het z.g.n. patio. Het wordt daar in cirkelvormige lagen van 9—15 M. diameter uitgespreid en gemengd met 3—5% keukenzout. Het dooreenmengen geschiedt door muilezels welke men er in laat rondloopen. Vervolgens voegt men de magistraal toe, die men bereidt door roosting van een mengsel van koperkies en pyriet en die ongeveer 20—40% kopersulfaat bevat Vervolgens voegt men kwik toe, 7—8 maal de hoeveelheid zilver die de hoop bevat en na goede menging en toevoeging van houtasch indien te veel magistraal mocht zijn gebruikt, wascht men het ontstane zilveramalgaam uit in gemetselde kuipen, mengt het met kwik en filtreert het door konische zakken, opgehangen in ijzeren ringen. Het zoo verkregen tamelijk zuivere zilveramalgaam verhit men ter verwijdering van het kwik, dat daarbij verdampt en wordt opgevangen; het achtergebleven sponsachtige zilver wordt met loodoxyde in een kleinen raffineeroven tot zuiver zilver verwerkt (zie verder).

De werking van dit geheele proces berust op de eigenschap van zilverchloride, zich gemakkelijk met kwik tot zilveramalgaam te binden. Het zout n.l. zet het kopersulfaat om in koperchloride, dat het zilver en de zwavel- arseen- en antimoonverbindingen er van omzet in zilverchloride.

Verschillende verbeteringen zijn aan dit procedee aangebracht, welke daarin bestaan dat men het zilverchloride op een andere wijze verkrijgt, n.l. door roosting van het erts met keukenzout (o. a. in den z.g.n. Stetefeldt-oven), en daarna amalgameert in vaten, die worden rondgedraaid.

Andere procedees, berustende op het oplossend vermogen van zilverchloride in natriumthiosulfaat, zijn die van Patera en Hussel. Het met keukenzout tot zilverchloride gerooste erts wordt n.l. eerst met natriumthiosulfaat uitgeloogd en daarna volgens Russel met natriumcuprothiosulfaat (een dubbelzout van natrium- en koperthiosulfaat), het z.g.n. Lenz zout. Daardoor worden ook het onaangetast gebleven metallische zilver en de zwavel-, arseenen antimoonverbindingen in oplossing gebracht. Uit de eerste oplossing verwijdert men het steeds er in voorkomende lood met gezuiverde soda, als loodcarbonaat, dat een handelsprodukt is, mengt het overgeblevene met de tweede oplossing en slaat daarna het zilver met natriumsulfide er uit neer. Het neerslag bevat echter ook koper.

Men voegt zooveel koper toe, dat er gelijke hoeveelheden koper en zilver aanwezig zijn en maakt daarna den steen fijn in kogelmolens, roost hem voorzichtig, waarbij het zilver de zwavel verliest; het koper doet zulks eerst later en bij behoorlijke onderbreking van het proces kan men er dus zorg voor dragen, dat alle koper nog aan zwavel is gebonden. Daarna lost men op in zwavelzuur, waardoor stoom wordt geblazen ter verwarming, dan lost eerst het kopersulfide op, daarna het zilversulfide en dan eerst het metallische zilver. Door voorzichtig werken kan men dus het koper verwijderen, het zilver achterhouden, dat daarna met loodoxyde nog kan worden gezuiverd in afdrijfovens.

Geheel anders wint men het zilver uit de zilverhoudende loodertsen. Men verwerkt deze op lood, waardoor het zilver zich bijna volledig verzamelt in het lood. Ten einde nu daaruit het zilver te winnen, zijn verschillende procedees in gebruik en in gebruik geweest, waarvan de voornaamste zijn het z.g.n. Pattinsonproces en het Parkesproces.

Het eerste berust daarop dat een loodzilveralliage op lager temperatuur smelt dan zuiver lood. In den ketel a (fig. 3) worden groote hoeveelheden zilverhoudend lood gebracht. Deze ketel wordt verwarmd door de verbrandingsgassen, die van uit ’t rooster f door e en c om den ketel strijken. Bij het insmelten ontstaan in den ketel zilverarme of zilvervrije loodkristallen die met een doorboorden lepel worden uitgeschept. Deze kunnen door herhaald omkristalliseeren worden gebracht tot lood dat slechts 0.001 % zilver bevat. Het achtergebleven zilverrijk lood wordt door afdrijven in ovens op zuiver zilver verwerkt.

Zoo’n afdrijfoven is in fig. 1 voorgesteld. De bodem mm bestaat uit mergel. In de uitholling A wordt door P het zilverrijke lood gebracht. De verbrandingsgassen uit F strijken er over heen en doen het lood insmelten, terwijl door a en a1 lucht wordt toegevoerd. Daardoor wordt loodoxyde gevormd, dat alle onzuiverheden oplost en door o afvloeit, gedeeltelijk ook in de mergel trekt. Ten slotte ziet men aan de oppervlakte van het zilver een dun huidje van loodoxyde met regenboogkleuren, welke kleuren plotseling verdwijnen, een bewijs, dat alle lood is verdreven, waarna het zuivere zilver achterblijft. Gewoonlijk moet voor kleine onreinheden deze bewerking nog eens worden herhaald. ^

Het Parkesproces berust op de eigenschap van zink, met zilver zinkzilverkristallen te vormen. Het lood wordt met 1—2 °/o zink gemengd, in een ketel van den vorm van dien van Pattinson ingesmolten, daarna eenigen tijd met rust gelaten, waardoor het zink zich aan de oppervlakte verzamelt met alle zilver opgelost (zinkschuim). Door stoominleiden verwijdert men het zink, dat nog in het lood mocht achtergebleven zijn. Het zinkschuim, dat behalve zink en zilver ook nog lood en koper bevat, wordt in fleschvormige retorten afgedestilleerd, zooals fig. 4 toont. Het achtergebleven lood, zilver, koper met onreinheden wordt in een afdrijfoven op zuiver zilver verwerkt, zooals boven is aangegeven.

Literatuur: Schnabel, Hand’mch der Metallhüttenkunde (dl. 1, Berlijn), H. O. Hofman, The metallurgy of Lead and the desilverization of base-bullion (New-York), Th. Egleston, The metallurgy of Silver (New York), M. Eissler, Metallurgy of Silver (New York).



Productie

Sinds de ontdekking van de nieuwe wereld komt het meeste Z. uit Amerika. In de 16de eeuw leverden vooral Mexico en Peru aanzienlijke hoeveelheden van dit metaal. Sedert het midden der 19de eeuw is het gebied der N.-Amerik. Unie het voornaamste zilverland (vooral Montana, Colorado, Utah en Idaho, vroeger meer Calif or nië, Nevada en Arizona). In Europa levert Duitschland het meeste Z. op. De zilYerproductie der geheele wereld van 1493 tot 1850 is aan de hand van Soetbeer’s schattingen te stellen op 1491/2 millioen kilogram, ter waarde van ongeveer 16.2 milliard gulden. In de 19de eeuw was de productie (naar schattingen):

Jaar. Kilogr. Jaar. Kilogr.

1801—50 654 500 1892 4 760 000
1851—55 886 115 1893 5 170 000
1856—60 904 990 1894 5 230 000
1861—65 1 101 150 1895 5 150 000
1866-70 1 339 085 1896 5 300 000
1871—75 1 969 425 1897 5 875 000
1876-80 2 450 252 1898 5 950 000
1881—85 2 778 072 1899 6 200 000
1886-90 3 472 164 1900 5 485 000
1891 4 290 000 1901 5 274 000

In eenige der laatst verloopen jaren bedroeg de zilveropbrengst:

Landen. 1895 1898 1899 1900

Duitschland 392 461 468 416

Groot-Britannië 429 310 275 266

Frankrijk 71 91 82 86

Oostenrijk-Hongarije 61 60 61 61

België 67 101 121 123

Spanje 58 114 88 100

Italië 44 43 34 31

Rusland 13 9 4 4

Zweden 6 7 7 7

Turkije 2 2 2 2

Griekenland 35 31 30 31

Servië — 1 — —

Europa 1133 1216 1172 1127

Ver. St. v. Amerika 2467 2825 2915 3310

Mexiko ' 1235 1487 1100 1063

Canada 55 139 120 110

Overig Amerika 500 300 250 280

Australië 238 173 165 180

Japan 73 61 57 56

Totaal 5645 6061 5779 5026

In 1901—02 is in Mexico de productie sterk gestegen; in eerstgenoemd jaar overtrof zij die der Ver. Staten. De prijs van het Z. is in de laatste helft der vorige eeuw aanmerkelijk gedaald. Op de toonaangevende zilvermarkt te Londen was de prijs per ons standaard-zilver (d. i. Z. van 37/40 fijngehalte) in 1871 nog 6072 d., in 1880 reeds 5274 d., in 1891: 457i6 d., in 1902: 28 d. De voortdurende waardevermindering van het Z. heeft ver-reikende gevolgen, vooral in het vraagstuk van den muntstandaard. Begin 1903 was goud SS1/? maal duurder dan een gelijk gewicht zilver.