Gepubliceerd op 14-03-2021

Ziekteverzekering

betekenis & definitie

ook wel genoemd „verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ziekte” is een nog betrekkelijk jonge zaak, die in ons land tot nu toe slechts weinig door groote maatschappijen werd uitgeoelend, in tegenstelling met de levensverzekering en ongevallenverzekering. De oorzaak hiervoor ligt in het ontbreken van goede statistieken op dit gebied en in de moeilijkheid om misbruik van den kant der verzekerden tegen te gaan.

Daar een kortdurende ziekte bijna uitsluitend voor de mindervermogen den met name voor de werklieden of beter gezegd voor de menschen, die van een klein weekge'd moeten leven, reeds een moeielijk te overkomen ramp is, heeft de verzekering daartegen onder die kringen het best wortel geschoten.De verzekering bestaat uit twee deelen:

1) uit de betaling van een som gelds per dag of per week, ten einde den zieke in staat te stellen zijne gewone wekelijksohe uitgaven te doen, m. a. w. betaling van een deel van ’t loon voor het onderhoud van hem en zijn gezin (d. i. uitkeering van ziekengeld),
2) uit de levering van geneeskundige hulp en medicijnen bij ziekte van den verzekerde, zijn vrouw en kinderen.

Bij wettelijke regeling van deze zaak, zooals men die o. a. in Duitschland reeds jaren kent, zijn deze beide verzekeringen meestal bijeengevoegd, doch in hun oorsprong waren zij volkomen van elkander gescheiden.

De eerste verzekering, die voor uitkeering van ziekengeld, is in ons land bijna geheel in handen van groepen van werklieden. Een maatschappij, die zich ermee bezighoudt is b.v. de Maatschappij „Holda” te Amsterdam, bij welke het den zeer juisten naam draagt van „werkkrachtverzekering”.

Het eenvoudigste voorbeeld van een groep van werklieden is eene vereeniging van werklieden, die aan dezelfde fabriek werkzaam zijn; de werklieden kiezen zelf een bestuur, dat de contributies int, de gelden beheert, toezicht houdt op de zieken en de uitkeeringen doet; de leden betalen b.v. per week 10 ets. en ontvangen bij ziekte f 5.— per week of 80 ets. daags. Deze vorm vindt men in ons land aan vele fabrieken; meestal betaalt de patroon ook een flinke som per week aan de kas der vereeniging; dikwijls gaat de zaak van den patroon uit en zijn de werklieden tot deelname verplicht; nu eens is de uitkeering een vast bedrag, dan w^eer is ?t -/3 of 3/é van H weekloon; allerlei kleine verschillen vindt men afhankelijk van plaatselijke toestanden en bizondere persoonlijke inzichten. In één opzicht komen al dergelijke vereenigingen overeen, namelijk hierin, dat zij minder uitkeeren dan de zieke in gezonde dagen verdienen kan, daar men vreest dat de verleiding, om een lui leventje ten koste van de kas te leiden, anders te groot zou worden.

Waar de uitkeering even groot is als het loon kan men streng deskundig toezicht niet missen.

Een tweede voorbeeld is de werkliedenvereeniging, die geheel zelfstandig, zonder hulp, dwang of toezicht van patroons, door de belanghebbenden zelf is opgericht en waar ieder, die wil, lid kan worden, mits hij gezond is en niet te oud. Werklieden van verschillende patroons en verschillende vakken worden daarin opgenomen; men vindt er onder deze vereeniglngen, die uitsluitend menschen van hetzelfde beroep, zooals typografen, timmerlieden, schilders, metaalbewerkers enz. aannemen; er zijn er echter ook vele, die zich beperken tot personen van een zelfde godsdienstige of politieke richting. Deze laatste vorm wint veld, omdat gebleken is dat de geldelijke voordeelen, die tijdens ziekte aan het lidmaatschap verbonden zijn, vele personen doen deelnemen aan het vereenigingsleven, waaraan zij zich anders misschien uit onverschilligheid zouden onttrekken.

Een groot bezwaar van al deze vereenigingen is, dat zij niet kapitaalkrachtig genoeg zijn om aan hunne leden de stellige zekerheid te geven, dat zij, ook bij epidemieën, aan hunne verplichtingen zullen kunnen voldoen.

Dit is zeker wel de groote reden geweest, waarom tegenwoordig in vele landen en sedert kort ook bij ons de wetgever er aan denkt deze verzekering te doen geschieden door den Staat; de wet stelt de deelname dan verplichtend, maar geeft ook volledige waarborgen aan de werklieden, dat zij' casu quo de uitkeeringen zullen ontvangen.

In Nederland hebben wij tot heden nog slechts een ziekteverzekeringsontwerp 1905, ingediend door het ministerie Kuyper.

De tweede verzekering, die voor geneeskundige hulp enz. is ook in ons land reeds niet nieuw en is een gevolg daarvan, dat de werkman, die zijn wekelijksch inkomen aan ’t einde der week meestal geheel heeft verbruikt, bij ziekte niet in staat was de buitengewone uitgave van de dokters- en apothekersrekening te voldoen. Het spreekt van zelf dat voor hen, die van een klein weekgeld leven, de eenvoudigste wijze om dokter en apotheker te betalen is door middel van een kleine wekelijksche contributie.

De instellingen, die zich hiermee bezig houden, dragen den naam van „ziekenfondsen” (soms ook „ziekenbus” of „bos”) en zijn op verschillende wijzen ingericht.

Een gewoon ziekenfonds vraagt aan een gezinshoofd een wekelijksche contributie van 20—30 ets. en geeft daarvoor geneeskundige hulp, medicijnen en verbandmiddelen aan den man, de vrouw en de kinderen beneden den leeftijd van 16 jaar. Kinderen boven de 16 jaar en ongehuwde op zichzelf staande personen betalen 10—13 ets. per week. Is de contributie 3 weken niet betaald dan wordt het lid geschrapt.

Voor Amsterdam bestaat er een uitmuntend overzicht der daar bestaande fondsen, getiteld Rapport over de Ziekenfondsen te Amsterdam, waarin belangstellenden alle nadere bizonderheden zullen vinden.

Een dergelijk rapport voor geheel Nederland is in bewerking en zal vermoedelijk in 1906 verschijnen.

Het oudste te Amsterdam bestaande ziekenfonds is de „Amsterdamsche Sociëteit Voorzorg”, opgericht in 1836; dit wordt bestuurd door een directie, die boden aanstelt om de contributies te innen en doctoren en apothekers aanstelt en salariëert. Reeds spoedig hebben doctoren en pharmaceuten ingezien dat het voor hen beter was, de instelling zelf te beheer en en in 1847 werd door hen opgerioht het „Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam”, thans het grootste der in ons land bestaande ziekenfondsen.

De doctoren en apothekers meenden dat door het nemen der fondsen in eigen beheer hunne onafhankelijkheid beter werd gewaarborgd en hun inkomen werd verhoogd met dat deel der contributies, dat anders in den vorm van salaris of winst door de directie werd genoten. Op vele plaatsen zijn deze fondsen (met een finantiëel belangeloos bestuur) de eerste (met een finantiëel belanghebbende directie) boven het hoofd gegroeid.

Ofschoon klachten in de ziekenfondsen, zooals vanzelf spreekt, herhaaldelijk voorkomen, kan men in het algemeen zeggen dat zij1 goed werken, hunne verplichtingen trouw nakomen en voor den werkman onmisbaar zijn; de rechten der verzekerden zijn echter meestal niet scherp omschreven en door niets, ook niet door rijkstoezioht gewaarborgd.

Dit zal wel de reden zijn, dat de wetgever ook deze verzekering door den Staat wil doen uitvoeren; de meeste artsen in ons land zullen in overeenstemming met den volksaard wel niet prefereeren aldus rijksambtenaren te worden en zullen dus aan een bij de wet geregeld toezicht de voorkeur geven boven rijksziekenfondsen (districtsziekenkassen in het ontwerp 1905).

In het door minister Kuyper ingediende ontwerp worden de hier geschetste twee vormen van verzekering op het voetspoor van den wetgever in Duitsohland, Oostenrijk, Hongarije en Luxemburg bijeengevoegd en worden daaraan nog toegevoegd eene uitkeering bij overlijden voor den werkman en de leden van zijn gezin, verloskundige hulp bij de bevalling zijner vrouw en kraamgeld gedurende 3—6 weken aan de gehuwde vrouw, die in een vasten loondienst haar brood verdient en door de bevalling eenigen tijd verhinderd is te werken.

Bovendien geeft dit ontwerp kunstmiddelen als breukbanden, brillen, steunapparaten enz., al welke zaken meer of minder met het begrip „ziekteverzekering” samenhangen.

< >